Iedere gelovige mag vergeving der zonden aanzeggen
Ds. G.A. van den Brink | Geen reacties | 03-11-2022| 15:33
Vraag
Geachte ds. Van den Brink. Zaterdag 29-10 hield u tijdens de reformatieherdenking in Valburg een lezing met als thema “Een luisterend oor”. U stelde aan de hand van Mattheus 9:8 -waar staat: “De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd en God verheerlijkt, Die zodanige macht *den mensen* gegeven had”- dat volgens het ambt aller gelovigen iedere gelovige (den mensen) de opdracht heeft om tegen die ander te zeggen: “Wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.” Als ik het commentaar van Jacob van Bruggen lees bij Mattheus 9:8, dan wijst hij juist deze gedachte af. Van Bruggen schrijft: “De scharen zijn naïef: zij denken dat God goddelijke macht om te vergeven nu in ‘mensenhanden’ heeft gelegd. Zij zien Jezus niet als de unieke zoon van de mens met goddelijke volmacht, maar als een mens” (blz. 156-157, Jacob van Bruggen). Anders zou Jezus dat zelf in vers 6 wel duidelijk hebben gemaakt.
U las voor uit de kanttekening (59) bij Jakobus 5:16: “Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.” Waar als kanttekening staat: “De apostel wil hiermede niet leren dat de gelovigen al hun zonden zouden moeten openbaren en belijden aan een kerkendienaar, om van dezelve ontslag of vergeving te verkrijgen, gelijk verkeerdelijk gemeend wordt. Want hij spreekt hier uitdrukkelijk van een belijdenis die men elkander moet doen, dat is, de ene gelovige aan den anderen, en dat ook onderling, naar gelegenheid der zaken. (...) Daarbenevens, zo iemand in enige zonde zou mogen gevallen zijn, waarover hij zo bezwaard is dat hij zichzelven alleen niet wel kan troosten, dat hij alsdan die zonde openbare aan een ander, hetzij kerkendienaar, of enigen anderen goeden vriend, om van denzelven getroost te worden uit Gods Woord (...).”
Tot zover las u de kanttekeningen voor en zei dat iedere gelovige dan mag zeggen: “Wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.” Maar als ik de kanttekening verder lees dan staat er: “En om hem te helpen bidden dat die zonde hem van God mag vergeven worden.” Dat is toch heel wat anders dan aanzeggen dat de zonde vergeven zijn? U begrijpt dat dit mij wel in verwarring heeft gebracht. Ik ben erg benieuwd waar u uw verklaring aan ontleent en of dit wel echt een bijbelse gedachte is.
Antwoord
Beste vragensteller,
Dankjewel voor je (uitvoerige) vraag. Je stelt twee vragen; de ene gaat over Mattheüs 9: 1-8, de andere over Jakobus 5:16.
In mijn lezing in Valburg volgde ik de exegese van Luther. Luther zegt dat God de mensen -ook de ‘gewone’ gelovigen- de macht heeft gegeven om elkaar de vergeving der zonden te verkondigen. De uitleg van Van Bruggen vind ik niet overtuigend. Zou Mattheüs hebben willen vermelden dat de schare God op grond van een misvatting verheerlijkte? Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Ik denk dat zij God terecht verheerlijkten, omdat Hij de mensen (meervoud) deze macht gegeven heeft.
Als je het Duits beheerst, raad ik je aan om de preek van Luther te lezen. Je kunt een van Luthers preken over Matth. 9:1-8 vinden in Erwin Mühlhaupt, “Evangelienauslegung”, 2: 307 en verder.
Wat betreft de kanttekening bij Jakobus 5:16; volgens jou mogen wij wel met een ander bidden om vergeving, maar de ander die vergeving niet aanzeggen. Die interpretatie acht ik onwaarschijnlijk.
1. De kanttekening maakt een tegenstelling; het gaat niet over wel of niet vergeving aanzeggen, maar over de vraag of alleen een kerkendienaar of dat ook gelovigen onderling elkaar dit mogen aanzeggen. De kanttekening benadrukt dan dit laatste.
2. Het gaat over iemand die zozeer bezwaard is dat hij niet zichzelf kan troosten met Gods belofte van vergeving. Dan heeft hij een ander nodig die hem deze belofte voorhoudt. In jouw interpretatie kan een ander meebidden, maar nog steeds niet werkelijk troosten met de zekerheid van de vergeving.
3. De woorden “... dat die zonde hem van God mag vergeven worden” drukt geen onzekerheid uit, maar zekerheid. Het “mag” verwijst naar mogendheid, vermogen, naar wat God vermag te doen. Het doel van het gebed is dat de zondaar vergeving ontvangt, aldus het vervolg van de tekst en de kanttekening 60 bij deze tekst. Kortom, Jakobus 5:16 past in het priesterschap van alle gelovigen.
Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink
Lees ook n.a.v. deze lezing:
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.A. van den Brink
- Geboortedatum:05-01-1974
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Apeldoorn
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Vragen aan ds. Van den Brink kunnen tot nader bericht niet worden ingediend.
-Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.
-Bekijk ook: