In het donker met het licht op de rug
J.P. van den Brink | Geen reacties | 27-09-2022| 11:31
Vraag
Aan ouderling J. P. van den Brink. Dank u wel voor uw uitgebreide antwoord in 'Mensen die in het donker lopen'; ik wil er nog één keer op reageren. Opnieuw heb ik geen antwoord gekregen op de vraag: komt het niet juist door de kleine lettertjes dat de weduwe het licht op haar rug had en zelf in het donker liep? Die vraag had ik vereenvoudigd naar: hoe zou het komen dat mensen in het donker lopen? Maar ik denk u het als een nieuwe vraag zag. U gaat wel in op de antwoorden van ds. G. A. van der Brink en dingen die ik niet gevraagd heb. Op mijn vraag heb ik geen antwoord gekregen.
M.i. is er aan de zekerheid van het geloof niets veranderd. Niet ik, maar u gaf David als voorbeeld. David zei na zijn grote zonden nog steeds dat hij Gods Heil had, maar hij miste de vreugde ervan. Je hebt kleingeloof, dan denk je klein van God. Je hebt mensen met een groot geloof, zoals de Syro-Fenisische vrouw. Ze noemde Jezus Zoon van David, ze geloofde in de Heere Jezus. Het gaat hier niet om een bekeringsgeschiedenis, maar om een kantelpunt in de geschiedenis: het heil is ook voor niet-Joden. Ze kreeg wat ze wilde op aarde, de redding van haar dochter, want de zaligheid had ze al. De Heere Jezus zet niemand erbuiten. Hij heeft nog nooit iemand weggestuurd! Ook de rijke jongeling niet! Die zette zichzelf erbuiten! Hij wilde niet op de Heere Jezus alleen vertrouwen.
Tot slot. Wilt u Filippenzen 1 vers 12 en verder eens lezen met de kanttekeningen erbij?! Het gaat daar niet over exegese of accentverschillen, maar over predikanten met een onzuiver hart, met jaloersheid en nijd tegenover Paulus, maar toch zal -als de prediking zuiver is- het vrucht voortbrengen. Als het niet zoveel uitmaakt wat je preekt, kun je elke kerk binnenstappen. Dan hoefde die basisbelijdenis ook niet uitgebreid te worden. Lees ook 2 Korinthe 11:1-7. Of Galaten 1:6-9 met kanttekeningen.
Dus nog eens de vraag: komt het juist niet door de kleine lettertjes dat mensen, die de Heere kennen, in het donker lopen, want ik bedoelde in de vraag juist die weduwe met het licht op haar rug.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Mijn excuses dat ik niet een keer, maar nu zelfs twee keer je vraag niet heb beantwoord. Als ik nu voor de derde (en als ik het goed begrijp echt de laatste) keer de gelegenheid krijg om de vraag dan nu wel te beantwoorden kan ik er niet meer omheen draaien. De oorspronkelijke vraag was: komt het niet door de kleine lettertjes dat de weduwe met het licht op haar rug zelf in het donker liep? Deze vraag beantwoord ik met een volmondig nee omdat ik in dit voorbeeld weet dat de betrokken weduwe voldoende ruime evangeliepreken heeft gehoord om haar dat excuus te kunnen ontnemen. Ik heb in de vorige twee antwoorden niet met een zakelijk en kort ja of nee willen antwoorden omdat in de vraagstelling veel veronderstellingen verborgen zitten die te maken hebben met de aanleiding tot mijn open brief aan ds. Van den Brink en zijn antwoorden op vragen n.a.v. zijn lezing en mijn brief. Hopelijk neem je het me niet kwalijk dat ik in de vorige twee antwoorden regelmatig naar de standpunten van ds. Van den Brink heb verwezen en daar kanttekeningen of kleine lettertjes bij heb geplaatst.
Bovendien begreep ik ook wel dat achter deze vraag vervolgvragen zitten. Als ik deze vraag met ja had kunnen beantwoorden zou de wedervraag onmiddellijk zijn geweest, maar waarom maakt u dan zo’n bezwaar tegen het betoog van ds. Van den Brink? En als het antwoord kortweg nee was geweest, dan is de onmiddellijke tegenvraag, die je hier ook stelt: maar als het niet zoveel uitmaakt wat je preekt, dan kun je elke kerk wel binnenstappen.
Bij een ja maak ik toch bezwaar tegen het betoog van dr. van den Brink, omdat, ik er ten diepste niet van overtuigd ben dat je een prediking die een heilig evenwicht aanbrengt tussen onze verantwoordelijkheid om te gaan geloven en onze onmacht om te geloven zonder onderscheid een prediking van een evangelie met kleine lettertjes mag noemen.
Natuurlijk maakt het wel uit hoe deze onmacht wordt voorgesteld. De leer van onze onmacht moet niet verlammen, maar verbreken, zoals de verbreking die er was bij de hoorders van de preek van de apostel Petrus in Handelingen 2: wat zullen wij dan doen mannenbroeders! Onze onmacht moet altijd geplaatst worden in het licht van de onbegrensde genade en de uitgebreidheid van Gods barmhartigheid en goedertierenheid. Ik heb in mijn open brief dat proberen aan te geven in het voorbeeld van mijn gesprek met die predikant. Dit gesprek maakt duidelijk dat er onder ons door ambtsdragers indringend gesproken mag en moet worden om ervoor te waken onze onmacht als een verlammende barrière op te werpen! Daar heeft ds. Van den Brink wel degelijk een punt.
Naar mijn bescheiden mening schiet ds. Van den Brink in zijn strijd tegen een lijdelijke prediking door en legt hij accenten die eerder verwarring dan verheldering geven. Ds. Clements heeft het in zijn artikel in de Saambinder van 8 september helder verwoord waar het geschil over gaat. “Volgens ds Van den Brink ligt het beslissende punt voor ons behoud bij het geloof” (en ik voeg daaraan toe, doorredenerend: het geloof is uit het gehoor/prediking, dus als de prediking met kleine lettertjes is omgeven zou die prediking een verhindering zijn om tot geloof te komen en behouden te worden). Ds. Clements stelt daartegenover dat “het beslissende punt ligt daar waar God de verloren zondaar uit genade opraapt en hem het geloof schenkt.” Dit is ook volledig in overeenstemming met het besluit van Dordtse Leerregels 3/4 artikel 12: “En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.”
De volgorde is dus niet: eerst geloven, je bekeren en daarna (of zelfs daardoor) genade ontvangen, nee andersom: door de genade die een mens van God ontvangen heeft gelooft hij en bekeert hij zich. Maar ook als mijn antwoord op jouw vraag (niet alleen in het specifieke voorbeeld, maar algemeen) nee zou zijn, handhaaf ik toch ook dat het niet om het even is hoe er gepreekt wordt. Want al is de prediking niet de oorzaak of grond van onze zaligheid (want dat is het bloed en de Geest van Jezus Christus en dat alleen), maar de prediking is wel het voertuig (het middel, Dordtse Leerregels 3/4, 12) waardoor die zaligheid ons wordt verkondigd, tot ons komt. En wee de prediker, die de bazuin van het Evangelie niet helder laat klinken!
Want als de prediking niet recht is, dan kan deze een instrument in de handen van de grote Tegenstander, de duivel, zijn om kon het zijn zelfs ook de uitverkorenen te verleiden (Mattheüs 24:24). Maar ook hier geldt wat ik hierboven gezegd heb dat ik er niet van overtuigd ben dat je een prediking die evenwicht aanbrengt tussen verantwoordelijkheid en onmacht een evangelie met kleine lettertjes mag noemen. Integendeel zelfs! Een prediking die geen antwoord geeft op onze totale verdorvenheid is hard en onbarmhartig! Want omdat God goede gedachten heeft gehad over slechte mensen -en daarom alleen- is er hoop en verwachting!
Ik ben terughoudend bij het bepalen van het criterium welke prediking een valse prediking genoemd mag en moet worden. Het breekpunt voor een vals evangelie is namelijk die prediking of leer, die ontkent dat Jezus Christus Gods Zoon is, of waarin een andere grond van zalig worden wordt aangewezen dan door het lijden en sterven en opstanding van Gods Zoon (je vindt dat ook in de Bijbelgedeelten die je mij aanreikt).
We moeten oppassen om prediking die volgens onze ‘smaak’ niet goed is (verkeerde exegese, te weinig appellerend en te veel waarschuwend of juist te veel appellerend en te ruim, noem het maar op) te lichtvaardig te voorzien van het etiket: valse prediking, want dan zou je onterecht kunnen verwijzen naar genoemde Schriftgedeelten.
Waarom ben ik zo voorzichtig? Omdat het elkaar de maat nemen op andere criteria dan die ik hierboven genoemd heb onherroepelijk leidt tot verbittering tussen Paulus en Barnabas. En de kanttekenaren bij de Statenvertaling geven hier nog een positieve draai aan want juist door die scheiding wordt het Evangelie op twee verschillende plaatsen tegelijk gebracht! En ik ga hierin met onze kanttekenaren mee omdat God zelfs het overtreden van Zijn uitdrukkelijke geboden kan ombuigen in de volvoering van Zijn Raad! Maar het is natuurlijk niet wat Christus ons geboden heeft.
Weer een uitgebreid antwoord (dit keer was ik na de eerste alinea klaar...). Een antwoord waar je misschien helemaal niet op zat te wachten. Waarmee je het misschien helemaal niet eens bent. Maar laat ik het nog eens duidelijk stellen. En daarbij houd ik het maar heel persoonlijk. Want niet alleen die weduwe liep zo vaak te tobben. Als ik in het donker loop omdat mijn geloof niet in beoefening is, als er sprake is van verachtering van de genade, omdat ik de dood en opstanding van de Heere Jezus niet geloof en mij persoonlijk toe-eigenen kan (of liever gezegd: wil) en de heerlijke geloofszekerheid mij ontbreekt, dan kan ik de oorzaak daarvan niet leggen bij de dominee of zijn preken. Maar ik moet die oorzaak zoeken in mijn traag en onverstandig hart. En (ja toch ook!) wee die prediker, die mij in zo’n geestelijk dodige toestand niet verwijst naar de Enige Naam, die onder de hemel is gegeven waardoor wij moeten en kunnen zalig worden. Een preek, waarin de heerlijke Naam van Jezus niet voorkomt zullen we maar geen preek moeten noemen.
Is dit duidelijk genoeg? Altijd bereid tot verantwoording, maar zullen we deze woordenstrijd beëindigen?
J. P. van den Brink
Lees ook de bijbehorende vragen:
Dit artikel is beantwoord door
J.P. van den Brink
- Geboortedatum:10-06-1960
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Eindhoven
- Status:Inactief