Wroeten in mezelf
Ds. H. Korving | Geen reacties | 14-09-2022| 08:05
Vraag
Indien mogelijk, een vraag aan een predikant uit de CGK. Ik ben een jongeman van 25 jaar. Van jongs af aan heb ik het besef van de noodzakelijkheid van verzoening met God ervaren. Daarbij heb ik ook altijd de lust gehad om tot het volk te behoren dat eeuwig voor zijn troon zal juichen. Toen ik wat ouder werd en op kamers ging wonen, heb ik de zonde meer in mijn leven toegelaten. Van die zondige weg heeft de Heere mij gelukkig afgekeerd. Sinds die tijd ervaar ik het verlangen des te meer om Hem te kennen, waarbij ik ook het verlangen heb om voor Hem te leven in alle oprechtheid.
Ik worstel hierbij met de vraag of er sprake is van (waar) geloof en daarmee samenhangend de toe-eigening daarvan. Om tot een antwoord proberen te komen heb ik mij onder andere verdiept in hetgeen Calvijn daar in zijn Institutie over schrijft, maar ook à Brakel in de “Redelijke godsdienst”. Daarnaast heb ik mij ook verdiept in de op deze website gegeven antwoorden. Ik loop echter vast. Een punt van worsteling is de vraag of er sprake is van voldoende zondekennis, waarbij ik het lastig vind om te beoordelen of er sprake is van een ‘hartelijke’ kennis van de zonden.
Naar aanleiding van een uitgebreide zoektocht kom ik -meen ik- tot de conclusie dat ik teveel in mijn eigen (zondige) gevoel aan het wroeten ben. Ik zie de zonden die ik doe (helaas lang niet altijd) waarbij ik ook besef dat ik vaak onvoldoende op de Heere gericht ben. Ik constateer dat in soortgelijke gevallen gewezen wordt op het feit dat zondekennis zeer verschillend is en niet altijd als zodanig zeer gevoelig hoeft te zijn doorleeft.
Daarnaast wordt aangegeven dat het God niet gaat om de mate van zondekennis, maar dat het gaat om geloof in de beloften van God die in het Evangelie zijn neergelegd. Nu loopt het bij mij op dat punt spaak. Ik geloof dat wanneer God in Zijn woord belooft dat degenen die tot Hem komen, Hij ze geenszins zal uitwerpen. Ik vrees alleen dat dit slechts om een verstandelijk weten gaat en dat hiermee dus geen sprake is van geloof in die beloften. Daarmee loop ik dus ook spaak in de zekerheid en toe-eigening van de beloften van God.
Ik kom er niet uit. Ik leg dit ook aan de Heere voor en ik belijd daarbij ook mijn zonden en mijn tekorten, maar -daar ga ik weer- ik vrees slechts verstandelijk. Ik hoop dat u mij hierin verder kan helpen.
Deze vraag werd ook besproken in het programma 'Pastorie online':
Antwoord
Beste vraagsteller,
Bedankt voor je vragen. Vanwege de aard van deze vragen zouden ze beter in een persoonlijk gesprek aan de orde kunnen komen waarbij we ook samen in gebed gaan.
Toch een kleine poging om op je vragen in te gaan. Ik signaleer drie dingen waarmee je vastloopt:
- a. Heb ik genoeg zondekennis (kwantiteit)?;
- b. Is mijn zondekennis echt, hartelijk (kwaliteit)?;
- c. Is mijn geloof wel geloof in de beloften of een verstandelijk weten?
Op vraag a en b kan ik kort zijn: je zondekennis is onvoldoende en de kwaliteit ervan ook.
Als ik lees wat je schrijft, dan kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat je inderdaad erg in jezelf aan het wroeten bent. Te vrezen is dat de modderpoel van binnen nog erger is dan dat je tot nu toe hebt gezien.
Op de een of andere manier ben je op zoek naar kenmerken zodat je op den duur de conclusie zou kunnen trekken dat het voldoende is ; dat je een voldoende hebt gehaald. Geen wonder dat je daarmee vastloopt. Met Kohlbrugge zou ik zeggen: Gooi die krukken maar weg, je komt er de berg Sion niet mee op. Persoonlijk ben ik zo blij dat God mij nog hebben wil met al die onvoldoendes die Hij bij mij ziet...
Je bent erg met jezelf bezig. Ik zou wel van je willen weten: hoe denk je eigenlijk over God? Zou je je niet meer met God bezig moeten zijn? Zondekennis ontstaat in contrast met de heerlijke eigenschappen van God: Zijn wijsheid, almacht, heiligheid, liefde, genade, geduld, barmhartigheid enz. Hoe meer je over God denkt en wat Hij allemaal al voor je gedaan heeft, hoe meer reden om je te schamen. En tegelijk: hoe meer reden om je aan deze God toe te vertrouwen. Met al je gebreken en onvoldoendes. Want juist je ongeschiktheid maakt je geschikt voor een Zaligmaker die gekomen is voor hopeloze gevallen.
Dat brengt me bij vraag c. Lees Heidelbergse Catechismus zondag 7 nog eens na en mediteer over het ineengevlochten zijn van kennis en vertrouwen. Het gaat om het vertrouwen, maar het is geen zweverig en vaag gebeuren: het vertrouwen heeft een basis in het weten. Echter dít weten is een geloofszaak, en niet sec een verstandszaak. Alles voor waarachtig (en betrouwbaar) houden wat Hij heeft geopenbaard. Hier zijn geen mitsen en maren, slagen om de arm en voorwaarden meer. Geen twijfel of misschien: het is een stellig weten of kennis. En daaruit/daarop volgt het hartelijk vertrouwen. Is hij dat hartelijk vertrouwen niet waard soms?
Met verstandelijk toestemmen van de waarheid ben je dus inderdaad niet klaar. Maar als jij iets beters weet dan deze God, de God van de Bijbel, zou je daar dan niet op af gaan?
Ik keer even terug naar het begin van je brief. Je schrijft daar: “Van jongs af aan heb ik het besef van de noodzakelijkheid van verzoening met God ervaren. Daarbij heb ik ook altijd de lust gehad om tot het volk te behoren dat eeuwig voor zijn troon zal juichen.”
Denk daar zelf ook eens aan terug. Hoezo heb je verzoening met God nodig? Hoezo noodzakelijk? Als het echt zo noodzakelijk is, waarom heb je dan Gods vredesaanbod nog niet aanvaard? Houd je God voor verdacht? Is dat niet de ergste zonde? De kwaal van ons hart?
Als je de noodzaak van verzoening ziet, kun je dan niet blij zijn met de mogelijkheid van de verzoening; is dat niet verrassend, onverwacht en onverdiend? Kun je niet verwonderd zijn over het aanbod van Gods genade, de belofte van het evangelie dat jouw onrustige hart tot rust weet te brengen? Dan gaat het je er niet meer zozeer om om bij het volk te mogen horen, maar om bij God te mogen horen. Bij de Goede Herder, Wiens stem je uit duizenden herkent. “En zij volgen Mij, en Ik geef hun het eeuwige leven en ze zullen niet verloren gaan in eeuwigheid; en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.” En als je bij de Herder hoort, hoor je vanzelf bij Zijn schapen.
Hij is zo’n Goede Herder, dat Hij geduld heeft met de kreupele schapen, Hij leidt ze zachtjes; liefde heeft voor de zieke en zwakke schapen, die jaagt Hij niet op. Begrip heeft voor de zoekende en onzekere schapen, die laat Hij niet aan hun lot over. Zelfs dwalende schapen gaat Hij achterna om ze thuis te brengen.
Waarde vriend, ik zou zeggen: denk maar groot en goed van Hem en klein van jezelf. En leg je bevende vinger toch maar bij die met bloed ondertekende belofte, ja en amen in Hem: Komt allen tot Mij, zo vermoeid en belast, zwak, zoekend en onzeker als je bent. Je bent meer welkom dan je kunt geloven. En lees het maar na in de context van Mattheus 11, 25-30 : het is tot de eer van God en naar het welbehagen van de Vader. En tegen iets wat tot Zijn verheerlijking strekt, maakt God geen bezwaar (de duivel wel).
Ik besef heel goed dat ik je worsteling niet kan wegnemen of oplossen, maar ik hoop je een beetje een weg gewezen te hebben.
Van harte sterkte. Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren.
Met een hartelijke groet,
Ds. H. Korving
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Korving
- Geboortedatum:01-12-1954
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Urk
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Ds. Korving ging in november 2021 met emeritaat.
Lees ook het artikel dat Refoweb met ds. Korving had n.a.v. zijn boek 'Taal en teken'.
En kijk/luister: