Doop- en verbondsvisie van CGK
Ds. G.A. van den Brink | Geen reacties | 20-07-2022| 16:51
Vraag
Beste ds. G. A. Van den Brink. Allereerst mijn grote waardering voor uw onvermoeibare inzet om op Refoweb zaken rondom doop en verbond te verhelderen. Zoals wel vaker gebeurt kan een antwoord van u zomaar weer nieuwe vragen oproepen. U hebt uw doopvisie inmiddels vergeleken met die van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten.
Zoals bekend verschilt deze van de visie die een slordige eeuw geleden vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken verdedigd is tegenover ds. Kersten en nu in veel CGK-gemeenten nog steeds gemeengoed is. Daarbij gaat het mij niet om de vraag of er twee of drie verbonden zijn, maar vooral om de vraag wie er wat u betreft tot het genadeverbond behoren en waarom. Gaat het hier om de uitverkorenen (GG/GGiN), alle kinderen die binnen een gemeente geboren worden en daarom behoren gedoopt te wezen (mijn lezing van de CGK-visie en het doopformulier) of ergens daartussenin? Zou u met name willen reflecteren op de doopvisie van de CGK in vergelijking met de uwe?
Antwoord
Beste vragensteller,
Dank voor deze vraag. “Beproef alle dingen, behoud het goede”, zegt de Schrift (1 Thess. 5:21). In de verbondsvisie voel ik mij meer verwant met de Ger. Gem, en de GGiN, dan met de CGK. Het goede van de visie in de GG en de GGiN vind ik dat ieder die tot het verbond behoort, beslist en zeker zalig zal worden.
De vraag naar de reikwijdte van het verbond heeft overeenkomst met de vraag naar de reikwijdte van de verzoening. In de algemene verzoeningsleer kan ik tegen iedere hoorder vertellen: “Christus is voor u gestorven!” Dat is een heel krachtig appèl. Het nadeel is dat ik erbij moet zeggen: “Zelfs als Christus voor u gestorven is, kunt u toch verloren gaan.” In deze visie mag ik dus wel zeker van zijn dat Christus voor mij gestorven is, maar die zekerheid laat mij nog steeds in twijfel over de vraag of ik behouden ben. In de particuliere verzoening kun je niet zeggen tegen iedereen: “Christus is voor u gestorven!” Dit zou je een nadeel kunnen noemen. Het voordeel van de particuliere visie is echter, dat áls Christus voor mij gestorven is, ik ook absoluut zeker weet dat ik behouden ben.
Dezelfde kwestie speelt in de verbondsvisie. In de CGK zegt men: iedereen binnen de gemeente behoort bij het verbond. Of je gelovig bent of niet, hoe dan ook behoor je tot het genadeverbond. Dat is uiteraard een moedgevende boodschap. Nadeel is echter, dat je desondanks verloren kunt gaan. In de opvatting van de Ger. Gem. en de GGiN wordt niet tegen ieder gemeentelid gezegd: “Je behoort bij het verbond.” Maar dit ogenschijnlijke nadeel kan worden gecompenseerd door de zekerheid, dat áls ik bij het verbond behoor, ik niet meer verloren kan gaan.
Persoonlijk kies ik, op exegetische, dogmatische en pastorale gronden voor de particuliere verzoening en voor een ‘nauwere’ verbondsvisie. Mijn moeite met de opvattingen binnen de GG en de GGiN zijn niet allereerst dogmatisch van aard (ik heb geen moeite met de tweeverbondenleer). Wat ik wel betreur, is dat zij er, pastoraal gezien, niet de rijkdom van hun eigen verbondsvisie oogsten.
Ongeveer alle Nederlandse oude schrijvers combineren twee overtuigingen: zij zeggen dat Gods verbond is opgericht met de uitverkorenen alleen én zij zeggen dat kinderen worden gedoopt omdat zij tot het verbond gerekend worden. De CGK gaat niet mee in het eerste, de Ger. Gem. en de GGiN gaan niet mee in het tweede. Wat zou de verbondstheologie kunnen opbloeien, als CGK en GG/GGiN elkaar kunnen vinden in de visie die gemeengoed is in de gereformeerde theologie.
Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.A. van den Brink
- Geboortedatum:05-01-1974
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Apeldoorn
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Vragen aan ds. Van den Brink kunnen tot nader bericht niet worden ingediend.
-Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.
-Bekijk ook: