Vrij van de wet
dr. J. Hoek | Geen reacties | 10-10-2004| 00:00
Vraag
Ik begrijp maar niet waarom in discussies over het dragen van lange broeken door vrouwen, steeds wordt verwezen naar Deuteronomium 22:5. Dit doet er toch helemaal niet toe? Volgens de Paulusbrieven en met name de Galatenbrief zijn we immers vrij van de wet?
Antwoord
De vraagsteller gaat tekort door de bocht wanneer hij elk beroep op Deut. 22:5 van de tafel zou willen vegen door te zeggen dat we in Christus vrij van de wet zijn. Zeker is het zo dat wij als christenen niet meer letterlijk gebonden zijn aan de wet van Mozes, maar intussen blijft toch heel de Schrift voor ons relevant als het gaat om de invulling van ons leven in gehoorzaamheid aan Gods wil. Niet in letterlijke zin volgen wij de wetten en voorschriften uit de eerste vijf boeken van de Bijbel, maar intussen speuren we wel naar de wijsheid van Gods wege die erin verborgen ligt en die blijvend actueel is.
Het is duidelijk dat de Tien Geboden hierbij een aparte plaats innemen. Deze komen immers als leefregel van de dankbaarheid in het leven van de gelovigen volop terug, ook al zijn ze in Christus in een nieuwe belichting gesteld. Kortom, het kan niet de bedoeling zijn dat christenen in letterlijke zin gebonden zouden zijn aan een voorschrift als Deut.22:5. De wijsheid hierin, namelijk dat het goed is het onderscheid tussen man de vrouw niet op te heffen, zeker niet in het kader van travestie en andere vormen van seksuele losbandigheid, moeten we wel vasthouden.
Wanneer we op een geestelijke, niet klakkeloos letterlijke, manier omgaan met de Tora (dus met alle voorschriften en regels in de boeken van Mozes) vinden we hierin een rijke schat aan aanwijzingen voor het gehoorzame en gezegende leven in navolging van Christus en tot eer van God.
Ds. J. Hoek
Dit artikel is beantwoord door
dr. J. Hoek
- Geboortedatum:04-09-1950
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Veenendaal
- Status:Inactief