Verbond en doop bij Gereformeerde Gemeenten in Nederland
Ds. G.A. van den Brink | Geen reacties | 31-05-2022| 15:31
Vraag
Geachte dr. Van den Brink. U heeft onlangs op Refoweb helder een aantal vragen beantwoord over de relatie tussen verbond, doop en belofte. Omdat er bij jongeren in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) veel vragen leefden over verbond en doop, heeft de synode van dit kerkverband een boekje uitgegeven over dit onderwerp. Een van de conclusies daarin luidt: “We komen door de doop niet in het verbond en de (verbonds)beloften zijn niet voor alle gedoopten. Alleen door wedergeboorte (uitverkiezing?) komt iemand in het verbond.”
Ik ben benieuwd hoe deze in het boekje uitgewerkte verbondsvisie zich verhoudt tot die van de reformatoren Luther en Calvijn, onze oudvaders, het doopformulier en niet in de laatste plaats Gods Woord zelf. Mijn gevoel zegt mij –en dat heeft uiteraard niet het laatste woord- dat de Gereformeerde Gemeenten in Nederland al langere tijd geestelijk en dogmatisch afscheid hebben genomen van de reformatorische leer en traditie en dat met deze uitgave nog eens extra onderstrepen.
Antwoord
Beste vragensteller,
Dank voor je vraag. Inderdaad heeft de Gereformeerde Gemeenten in Nederland onlangs het boekje “Verbond en doop” uitgegeven, speciaal bedoeld voor jongeren. Het boekje is prachtig vormgegeven en er is veel aandacht aan de tekst besteed. De schrijvers hebben merkbaar hun best gedaan om eenvoudig te schrijven, verhelderende voorbeelden te kiezen, en de jonge lezer erbij te betrekken.
De titel van het boek is “verbond en doop”. Voor de auteurs is het ook: eerst verbond, dan doop. De doop wordt bewust besproken en toegelicht op grond van wat er daarvoor over het verbond is gezegd. Je moet dus eerst weten wat het verbond inhoudt, voordat je de doop kunt begrijpen. Deze volgorde is niet verboden uiteraard, maar het is geen verplichte route. Want het genadeverbond komt, zoals bekend, in de Heidelbergse Catechismus (HC) bijna niet ter sprake. En het werkverbond wordt al helemaal niet genoemd. Ook bij Luther en Calvijn zul je het begrip werkverbond niet tegenkomen.
In de catechismus en in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) wordt niet de lijn van verbond naar doop aangehouden. De lijn die de Heidelbergse Catechismus gebruikt is deze: van het algemene Evangelie naar het persoonlijke sacrament.
Ik kan onmogelijk alles bespreken over verbond en doop en ook niet alles van dit boekje benoemen. Ik focus mij op de doop en zeg dus wat minder over het verbond. Er is namelijk over het verbond zóveel verwarring, dat het erg moeilijk is om vanuit het verbond uit te leggen wat de doop inhoudt. Eerst geef ik aan hoe de Heidelbergse Catechismus over de doop spreekt, daarna wat het boekje van de GGiN erover zegt. Dan zal duidelijk worden hoe groot de verschillen zijn.
De Heidelbergse Catechismus zet in met de tweedeling van Wet en Evangelie (HC 2.3 en 6.19). Zowel de wet als het evangelie worden aan alle mensen verkondigd. Er is één boodschap en die is voor alle hoorders gelijk. Beide zijn daarom (met de woorden van de oude schrijvers) algemeen, onbepaald, en in zekere zin ook: onpersoonlijk. De belofte van het evangelie moet “zonder onderscheid” worden gepreekt (Dordtse Leerregels 2.5). Het evangelie komt tot “allen en een ieder” (HC 31.84). Wel brengen wet en evangelie, als het goed is, tot een persoonlijke reactie. De wet brengt tot kennis van de zonde (HC 2.3) en het evangelie tot geloof (HC 7.21-22; HC 25.65).
Behalve de evangelieprediking zijn er ook de sacramenten. Wat is het verschil? De prediking van het evangelie is algemeen, collectief, ‘onpersoonlijk’, zonder onderscheid; maar de sacramenten zijn specifiek, persoonlijk, individueel, bij name. In de doop en het avondmaal wordt de gelovige verzekerd dat het offer van Christus “aan u (!) ten goede komt” (HC 26.69 en HC 28.75). Doop en avondmaal zijn niet onbepaald, maar bepaald; niet ‘onpersoonlijk’ maar persoonlijk; niet collectief maar individueel. De doop is niet alleen een algemeen teken, maar ook een persoonlijke verzegeling. In de sacramenten verzekert God mij bij name en hoogstpersoonlijk, dat het offer van Christus voor mij is volbracht. Het gaat in de sacramenten niet over allen of sommigen of anderen, maar over deze concrete persoon.
Ook de doop is een sacrament, dus de persoonlijke spits geldt eveneens bij de doop. Zo zeker als ik uiterlijk met water word gewassen, even zeker word ik innerlijk gewassen (HC 26.69; 27.73). De doop laat uitwendig zien wat God inwendig doet (NGB 33).
Als dit waar is voor de doop, dan geldt dit ook bij de kinderdoop. Als een kind wordt gedoopt, is dit even persoonlijk en specifiek, als wanneer iemand aan het avondmaal gaat of als volwassene wordt gedoopt. Want ook de kinderdoop is een sacrament. Kinderen ontvangen het sacrament van de doop als teken van wat Christus voor hen (!) gedaan heeft (NGB 34). Daarom wordt bij de kinderdoop de vraag gesteld of de ouders geloven dat dit kind (specifiek, persoonlijk, individueel!) in Christus geheiligd is (vgl. 1 Kor. 7:14). Daarom danken we na de doop dat God “ons en onze kinderen (persoonlijk!) al onze zonden vergeven heeft.”
Nu terug naar het boek van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De leer van de Ger. Gem. in Ned. is dat én de prediking én de sacramenten bedoeld zijn voor de uitverkorenen. De verkondiging van het Evangelie is dus niet algemeen en onbepaald – want alleen voor de uitverkorenen. Voor onbekeerden zijn er geen beloften in de Bijbel (blz. 38), want de beloften zijn er alleen voor de uitverkorenen (blz. 40). Maar de sacramenten zijn, aldus de GGiN, evenmin bepaald en persoonlijk – want ook deze zijn voor de uitverkorenen. De doop is dus geen verzegeling voor de gedoopte persoonlijk, maar voor het collectief van de uitverkorenen.
Ik richt me nu verder op dit laatste, de doop. Volgens de GGiN verzegelt de doop niet de inlijving in Christus, maar slechts de inlijving in de gemeente (blz. 57-58). De doop verzegelt niet dat je tot het genadeverbond behoort, maar dat je op de erf van het verbond bent (blz. 46, 51, 58). Kinderen worden niet gedoopt omdat ze naar het oordeel der liefde voor kinderen van God worden gehouden, maar “omdat onder de kinderen van de gemeente uitverkorenen kunnen zijn” (blz. 69). De taal van de DL dat gelovige ouders niet moeten twijfelen aan de zaligheid en uitverkiezing van hun jonggestorven kinderen (Dordtse Leerregels 1.17), wordt afgezwakt tot de zin dat deze ouders “hoop mogen hebben” (blz. 66). Er wordt wel over “ons” gesproken in het doopformulier, maar daarmee worden alleen Gods kinderen bedoeld (blz. 70). Het sacrament van de doop geeft slechts aan dat God Zijn Kerk blijft vergaderen (blz. 58, 70).
Kortom, consequent en stelselmatig wordt de doop ontdaan van zijn persoonlijke en specifieke karakter. En als de doop al iets persoonlijks te zeggen heeft, dan heeft het zeker niet te maken met “het enige offer van Christus voor mij aan het kruis volbracht.” De schrijvers hopen “dat je niet meer rustig door kunt leven met je gedoopte voorhoofd” (blz. 53). Persoonlijker dan dit wordt het niet.
De schrijvers hebben hun best gedaan om uiteen te zetten hoe zij denken over de doop. Dat is hen goed gelukt. Het is echter verbijsterend dat zij doen alsof zij met hun visie gereformeerd zijn en de enige juist uitleg geven van de gereformeerde belijdenisgeschriften en van het doopformulier. Op de eerste doopvraag (“in Christus geheiligd”) gaan de schrijvers niet in, evenmin op de zin dat de doop is bedoeld “om ons en onze kinderen Gods verbond te verzegelen.” Belangrijke zinnen uit het dankgebed blijven onbesproken en de uitleg van de catechismus in zondag 26-27 wordt genegeerd. Dat de kinderen niet alleen in de gemeente maar ook in Gods verbond begrepen zijn (HC 27.74) blijft onbenoemd. Dat is ook wel te begrijpen, omdat de gereformeerde overtuiging onmogelijk met de visie van dit boekje valt te verenigen.
Ik vind het daarom een verbazingwekkend boek. Hoe is het mogelijk dat mensen dit schrijven en tegelijk dénken dat het de leer is van de Bijbel, van de belijdenisgeschriften, van het doopformulier. De schrijvers beweren dat zij hetzelfde zeggen als Brakel en Boston (blz. 73). Maar als je Bostons verhandeling leest over de kinderdoop of Brakels hoofdstuk over het genadeverbond, bevind je je in een compleet andere wereld.
Meteen aan het begin van het boekje staat: “Verbond en doop zijn onderwerpen die tot het fundament van de leer behoren. Wankelt dit fundament, dan wankelt alles.” Als dat waar is, dan velt dit boekje een oordeel over zichzelf. Bij een opvatting die zóver afstaat van de gereformeerde belijdenis, moeten we inderdaad vrezen dat alles wankelt en instort.
Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.A. van den Brink
- Geboortedatum:05-01-1974
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Apeldoorn
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Vragen aan ds. Van den Brink kunnen tot nader bericht niet worden ingediend.
-Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.
-Bekijk ook: