Vergeving van zonden
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 16-05-2022| 16:27
Vraag
Ds. Pieters heeft vragen beantwoord over de biecht. Ik weet dat de biecht niet verplicht is dus daar heb ik het niet over, maar ik heb wel last van bepaalde zonden van vroeger, maar ook wel van nu. Ik weet dat ik ze alleen aan de Heere hoef te belijden (en bijvoorbeeld aan de mensen die erbij betrokken waren, ofzo), maar ik raak het toch niet echt kwijt. En ik las ook dat hij schreef in '(Op)biechten van zonden' dat de biecht nog wel een gezegend middel kán zijn om je zo samen voor God te verootmoedigen en ook samen Zijn genade te zoeken en verheerlijken, zo las ik het in zijn antwoord. Ik mag geloven dat de Heere naar mij heeft willen omzien, waarom kan ik die zonden dan niet als vergeven zien?
Nu dus de vraag: ik kan toch niet zomaar zonden gaan opbiechten aan een vriend of vriendin, of aan mijn predikant of een wijkouderling? Dat voelt zo gek en vind ik ook moeilijk. Ik spreek mijn predikant bijvoorbeeld bijna nooit. Ik kan hem toch niet opbellen en het over mijn zonden hebben? Bij wie mag ik dan in mijn omgeving mijn zonden belijden? Of is dit een gedachte van de duivel?
Antwoord
Het opbiechten aan een goede vriend of aan een ambtsdrager zal niet helpen om je zonde als vergeven te zien. Wat je zekerheid geeft dat je beleden en bestreden zonden door God vergeven zijn, is te geloven wat God in Zijn Woord getuigt over Zijn vergevingsgezindheid. Over dit onderwerp heb ik eens de volgende lezing voor collega’s (23 september 2016) gehouden:
Hoe moeten wij vergeving der zonden prediken?
Al gaat het er niet zozeer over
- hoe we de noodzakelijkheid van vergeving moeten prediken;
- hoe we de genadebron ervan moeten prediken;
- hoe we de rechtsgrond ervan moeten prediken;
- hoe we de vruchten van vergeving moeten prediken;
- hoe we de sacramentele verzekering ervan moeten prediken;
- en hoe we de herhaalde toepassing ervan moeten prediken (zoals in de vijfde bede);
- toch zijn deze dingen wel heel belangrijk om de eigenlijke vraag te kunnen beantwoorden, die luidt:
- hoe we over de toe-eigening van de vergeving moeten prediken.
En hierbij is de kern -denk ik- de volgende vraag: wordt vergeving geloofd of beleefd? Iets nauwkeuriger geformuleerd: mag je de vergeving van al je zonden geloven pas dán wanneer je deze beleeft, of mag en moet je de vergeving van al je zonden geloven omdat God deze belooft, ook als je de vergeving niet beleeft? En beleef je vervólgens wat bij deze vergeving hoort: vreugde, verwondering, troost? Hierbij is de vraag dan: hoe laat God Zijn belofte van vergeving, Zijn vergevingsgezindheid, door Zijn knechten verkondigen?
Om te weten hoe we vergeving moeten prediken, is het van belang duidelijk te hebben wat precies vergeving is.
Belangrijk: “Elk menselijk geweten heeft er, ook zonder de Bijbel, een vermoeden van dat áls er een god is, hij rechtvaardig is, en dat het hem niet onverschillig laat wat wij hier beneden uitvoeren. En als nu van Godswege gepredikt zou moeten worden dat de ware God zomaar zonder genoegdoening vergeeft, dan zou geen enkel sprekend geweten dat kunnen geloven. Het zou op die prijsloze vergeving argwanend doorvragen en zeggen: “Ja, maar, hoe zit het dan met Gods gerechtigheid? Die kan toch niet zomaar buitenspel gezet worden? Dat zou toch Gods wezen beschadigen?” … Het geweten, moet u weten, is niet zomaar gerustgesteld. Kenmerk van het geweten is dat het op de boodschap van de vergeving dóórvraagt; en het heerlijke van de Bijbelse boodschap is dat ze daarop berekend is!” [H. de Jong, Vergeving, De kern van het christelijk geloof, p. 97-8.]
Laten we eens kijken waarover het bij het woord ‘vergeving’ gaat in het dagelijkse leven: het herstel van een verstoorde relatie tussen twee mensen of groepen. Laten we het volgende voorbeeld nemen: Ik heb iemand ernstig beledigd. Als die persoon vergevingsgezind is, houdt dit in dat hij de daad als niet gedaan beschouwt: het staat onze relatie en communicatie niet meer in de weg.
Twee voorbeelden:
1. Stel echter, dat ik, de belediger, er geen spijt van heb en dus niet om vergeving vraag. Ontvang ik dan wel of geen vergeving? De vergeving wordt mij wel aangeboden, ‘verkondigd’, maar ik begeer ze niet en dus ontvang ik ze niet.
2. Als ik, als belediger mij van mijn slechte daad wel bewust ben en er last/berouw van heb, vraag ik ootmoedig om vergeving. Stel nu dat de beledigde persoon vergevingsgezind is en mij dit duidelijk vertelt, maar …, het berouw over die belediging doet mij zo diep onder de indruk zijn van mijn slechte daad, dat ik het niet kan geloven dat de beledigde persoon mij ‘zomaar’ vergeeft. Wat nu? Ik vroeg om vergeving en de beledigde partij betuigde mij zijn vergeving, maar ik durf het niet voor waar te houden. Ik durf niet te geloven, niet te aanvaarden, dat ik echt vergeving heb gekregen. Ontving ik, de om vergeving vragende belediger, dan wel of niet vergeving? Ja, wat betreft de beledigde partij, maar toch, helaas, nee: ik aanvaard de aangeboden vergeving niet. En dus héb ik ze ook niet.
Bij vergeving der zonden gaat het over de relatie tussen God en ons. Er staat iets vreselijks tussen: onze zonde. De verhouding tussen ons en onze goede Schepper is grondig verstoord.
Dit moet duidelijk gepredikt worden én omdat Bijbel ons dit leert, dus omdat de werkelijk zo is, én omdat geen enkele zondaar Gods vergeving begeert, zolang het geweten niet overtuigd is én omdat een eerlijk-gemaakt geweten (zoals ik net al aanhaalde van collega De Jong) niet tevreden is als het vermoedt dat de schuld niet ernstig genomen wordt.
Vergeving is nu dat de beledigde Partij onze gruweldaden als niet gedaan beschouwt én dat Hij ons dit vertelt, verkondigt. Dit deed Hij door de offerdienst van het Oude Testament élke dag, en eenmaal per jaar in het bijzonder door de heilige ceremoniën van de grote verzoendag. De HEERE zei tegen het hele volk Israël: “Ik ben vergevingsgezind.” Denk aan de volgende woorden uit Leviticus 16:
15 Aäron zal de bok van het zondoffer, die voor het volk zal zijn, slachten, en zal zijn bloed tot binnen in de voorhang dragen, en zal dat sprenkelen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel. 16 Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinheden van de kinderen Israëls, en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen.
17 Zo zal hij verzoening doen, voor zichzelf, en voor zijn huis, en voor de hele gemeente van Israël.
21 En Aäron zal zijn beide handen op het hoofd van de levende bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd van de bok leggen.
22 Zo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden wegdragen.
29 Dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult op de tiende van de zevende maand uw zielen verootmoedigen.
30 Want op die dag zal hij voor u verzoening doen, om u te reinigen. Van al uw zonden zult gij voor het aangezicht des HEEREN gereinigd worden.
34 Dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden, eenmaal per jaar, verzoening te doen.
Wie om vergeving verlegen was, kon deze ontvangen bij het geslachte offerlam (dat is: de gekruisigde Zaligmaker). Wie er geen behoefte aan had -omdat hij zijn misdaad niet besefte of niet wilde erkennen- zag en hoorde in die offerdienst toch dat zijn God vergevingsgezind was. Alleen, hij begeerde deze afgekondigde genade niet en aanvaardde deze aangeboden vergeving niet.
Smeekten alle Israëlieten aan de troon der genade om vergeving, dan verklaarde God in heel het Oude Testament: “Ik ben – om Christus’ wil – vergevingsgezind.” Smeekte geen enkele Israëliet om vergeving, dan nóg verklaarde God: “Ik ben – om Christus’ wil – vergevingsgezind.”
En zo ook nu in het Nieuwe Testament, waarin Paulus schrijft dat wat in het Oude Testament voor het hele volk en het ene volk Israël gold, nu voor de hele wereld geldt (2 Korinthiërs 5 vers 19) God heeft in Christus de wereld met Zichzelf verzoend, en rekent hun zonden hun niet toe. Wat nu? Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Hoe moeten wij nu de vergeving prediken? Zegt Paulus tegen de mensen: “U bent met God verzoend! Geloof dat nu!”? Nee, hij schrijft (vers 20): “Dus zijn wij gezanten van Christuswege, alsof God door ons bidt (parakaleoo = aanspoort). Wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen.” Leg de wapens neer! Zo roepen wij de mensen in de prediking niet op: “Verzoen u met God!” We zeggen niet: “Er is nog geen verzoening, u moet eerst verzoening maken.” Nee, God zij dank is dat niet onze opdracht. Het zou vreselijk en hopeloos zijn. We roepen de mensen toe: “God heeft de verzoening aangebracht. En als u in Christus gelooft, dat is: als u zich met God laat verzoenen, deelt u erin!”
Antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus schrijft daarover: Aan de gelovigen wordt verkondigd en openlijk betuigd, dat, zo dikwijls zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden door God om de verdiensten van Christus vergeven zijn.
Verklaarders:
1. Bastingius, p. 454: Het hemelrijk wordt in de rechte bediening van het evangelie geopend, als de liefde van God de Vader voor het menselijk geslacht wordt verkondigd, dat Hij uit genade en barmhartigheid Zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, Die Zichzelf in de dood heeft overgegeven, opdat allen die geloven de vergeving der zonden door Hem hebben. Deze vergeving der zonden wordt ons in het evangelie verkondigd en aangeboden.
Hoe moet deze vergeving gepredikt worden? Eerst moet Gods heilige wet goed ingedrukt worden om de mensen tot kennis van hun zonden te brengen, opdat ze niet alleen zich voor God verootmoedigen, maar ook des te begeriger zijn om een middel te zoeken tot vergeving van hun zonden. Ten andere moet daaraan de belofte van het evangelie worden toegevoegd. Ten derde moet aan het gehoorde evangelie geloof worden gegeven. Waar deze drie dingen samenkomen, is de gelovige zondaar zeker dat zijn zonden hem vergeven zijn, want hij gelooft de beloften van God Die hem niet kan, niet wil en niet zal bedriegen. De zondaar die het geloof en vertrouwen op Gods barmhartigheid door Christus onze Zaligmaker bij zichzelf bevindt, die heeft bij zichzelf getuigenis van de vergeving van zijn zonden.
2. Van der Groe, Catechismuspreken II, p. 108: De verkondiging van het heilig evangelie is niets anders dan de dierbare voorstelling en openbaring van de raad van Gods genadige verlossing in Christus Jezus … Die Zijn Zoon met al Zijn volheid en algenoegzaamheid aan de doemwaardige zondaar, om niet, uit genade, aanbiedt. En God belooft aan allen door Hem de vergeving der zonden, zodat de zondaar hier niets anders te doen heeft dan zich deze raad van Gods genadige verlossing in Christus Jezus helemaal te laten welgevallen, en deze aangeboden Borg en Middelaar met Zijn volheid en algenoegzaamheid gewillig en met hartelijk genoegen uit Gods hand aan te nemen; en verder het hele werk van zijn verlossing en zaligheid volkomen te laten rusten op Hem, zonder er zelf iets aan toe te doen, maar God te erkennen als getrouw en waarachtig in dat wat Hij van Zijn Zoon getuigd heeft, namelijk dat in Hem het leven der wereld is.
Uit dit alles blijkt ook van hoe groot belang het geloof hierbij is. Petrus zegt in Handelingen 10 vers 43 tegen Cornelius immers: “Van Jezus Christus getuigen al de profeten, dat een ieder die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam.”
Calvijn schrijft hierover: ‘Wie de vergiffenis der zonden deelachtig wenst te worden, die moet geen haarbreed van Christus afwijken. Wanneer wij vernemen, dat wij de vergiffenis ontvangen door te geloven, moeten wij de kracht en het wezen van het geloof in het oog houden; zoals ook Petrus zonder twijfel in den brede uiteengezet heeft, hoe men in Christus geloven moet. Dit nu is niets anders, dan Hem met een oprechte genegenheid van hart te omhelzen zoals Hij ons in het Evangelie voorgesteld wordt.’
En Paulus zegt in de synagoge te Antiochië, in Handelingen 13 vers 38-39: “Laat het u bekend zijn, mannen broeders, dat door Jezus Christus vergeving der zonden aan u verkondigd wordt, en dat van alles, waarvan u niet gerechtvaardigd kon worden door de wet van Mozes, door Hem een ieder die gelooft, gerechtvaardigd wordt.” We moeten dus uitleggen wat geloven is.
Daarover las ik bij Th. Van der Groe in zijn preek over antwoord 21
A. [p. 96-7]: Het geloof doet een arm verloren zondaar geheel uit zichzelf uitgaan, zichzelf geheel verzakende, en zich wenden tot de Heere Jezus, om bij Hem, uit vrije genade, zijn ganse behoud en zaligheid te vinden. Door het geloof geeft een arm zondaar zich geheel, met lichaam en ziel, over in de hand van Christus en blijft op Hem rusten en zich geheel op Hem verlaten. En zo gaat hij dan van harte gewillig als het ware over in de Heere Jezus en wordt Hem voor eeuwig ingelijfd. Zodat een gelovig zondaar nu niet meer op zichzelf staat en voor zichzelf leeft; nee, maar hij hangt nu met zijn gehele hart de Heere Jezus aan.
B. [p. 108-9]: Van hoevelen moet niet gezegd, ja, luid uitgeroepen worden: sommigen heb¬ben de kennis Gods niet. Zij wil¬len ware christenen en gelovigen genoemd worden, ondertussen kennen zij God niet en geloven Zijn heilig Woord en Evangelie niet. Dit blijkt middagklaar, omdat al hun zogenoemde werkzaamheid alleen hierop uitkomt, dat zij zichzelf met God willen verzoenen door hun eigen arbeid, hun zuchten en tranen, die daarop gericht zijn, om God en Christus tot barmhartigheid over hen te bewegen, evenals was God een zo harde heer bij wie men zelfs jaren lang om genade moest smeken eer hij ze aan de arme zondaren belieft te schenken.
C. [p. 119-120]: Om de arme zondaar te overtuigen, dat het Zijn goede wil en genegenheid is, om hem door Zijn Zoon te behouden en te zaligen, openbaart de Heere aan hem zeer klaar in Zijn heilig Woord en Evangelie, en leidt hem daarin met het licht van Zijn Geest hoe Hij Zijn Zoon Christus Jezus in het algemeen tot een Verlosser en Zaligmaker aanbiedt en geeft, uit loutere genade aan alle arme zondaren, zonder onderscheid, en Hem aan hen allen voorstelt tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed. Hoe Hij hun allen ook de vergeving van al hun zonden uit genade belooft en aanbiedt, gelijk Paulus dit ook predikte aan alle Joden zeggende: zo zij u dan bekend, man¬nen broeders, dat u door Deze vergeving der zonden verkondigd wordt, dat is, geschonken en aangeboden wordt, indien gij maar met een oprecht geloof die genade Gods in Christus, op de beloften van het Heilig Evangelie wilt ontvangen en aannemen.
Luther vertaalde in 1520 Mattheüs 9 vers 2 (Jezus, hun geloof ziende, zei tegen de geraakte: “Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven”) met: “Glaub, mein Sohn, so sind dir deine Sünden vergeben.” Wäre nicht der Glaub nötig gewesen, damit ihm seine Sünden vergeben würden, warum hätt ihn Christus gefordert?[2]
Ten slotte – wij persoonlijk:
- Hoe hartgrondig waren wij, predikers, in de week voorafgaand aan de prediking over vergeving, werkzaam om de vergeving deelachtig te worden of er hernieuwd troost uit te putten?
- Hoe intens genieten wij, predikers van de vergeving?
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl