De christelijke gemeente is de gemeente van uitverkorenen
Ds. G.A. van den Brink | Geen reacties | 03-01-2022| 15:53
Vraag
Ik heb een vervolgvraag aan ds. Van den Brink op antwoord 1 van de vraag over de 'Nauwe doopvisie'. Met betrekking tot de gemeentevisie zegt u: “De christelijke gemeente is de gemeente van uitverkorenen (1 Petrus 1:2).” Ik neem aan op grond van Genesis 17:7 dat dit ook zo was in het Oude Testament; dat er geen verschil is in gemeentevisie tussen het Oude- en Nieuwe Testament. Toch zegt Paulus in 1 Korinthe 10:5 dat God in de meesten van hen geen welgevallen heeft gehad. Moet je dit gegeven dan niet betrekken op de gemeente van het Nieuwe Testament?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Beste vragensteller,
Hartelijk dank voor deze waardevolle en belangrijke vraag. In 1 Korinthe 10 zegt Paulus over de Israëlieten tijdens de woestijnreis dat God in de meesten van hen geen welgevallen heeft gehad. Jouw vraag is dan: moeten wij er dan niet vanuit gaan dat ook nu in de christelijke gemeente het merendeel van de gemeenteleden onbekeerd en ongelovig is?
Mijn antwoord is: nee – als er tenminste een gezonde, bijbelse gemeentevisie is. We kunnen samenvattend zeggen dat Paulus in 1 Korinthe 10:1-5 spreekt over de sacramenten van het Oude Testament. Let er vervolgens op hoe vaak Paulus het woord “allen” gebruikt: allen waren onder de wolk, allen zijn door de zee gegaan, allen zijn in Mozes gedoopt, allen hebben het geestelijke voedsel gegeten en allen hebben de geestelijke drank gedronken. Er was dus geen tweedeling waarbij sommigen wel de sacramenten gebruikten en anderen niet. Nee, er was niemand (!) van de Joden die zichzelf buitensloot. Ieder van hen beleed van zichzelf dat hij of zij een gelovige was, ieder deelde in alle sacramenten.
Hier zie je meteen waarom je de lijn niet zomaar kunt doortrekken naar nu. In de gereformeerde gezindte zijn er veel gemeenten waar het normaal is om openlijk onbekeerd te zijn en openlijk ongelovig, maar toch als volwaardig lid tot de gemeente te worden toegelaten.
Dat het merendeel van de gemeente onbekeerd is wordt niet als een tragiek gezien, maar als de normale toestand en zelfs als een wenselijke situatie. Veel kerkenraden zijn bang voor teveel avondmaalgangers. Stel je voor dat de meerderheid van de belijdende leden deel zou nemen... Voor dergelijke gemeenten vormt het vijfmaal herhaalde woordje “allen” vijf keer achtereen een indringende aanklacht. In het Oude Testament kon iemand slechts dan bij de gemeente van God behoren als hij/zij in ieder geval uiterlijk beleed om te leven van Christus, het geestelijke voedsel en de geestelijke drank. Wie daarvan niet at en daarvan niet dronk, werd uitgebannen.
Toch had God in de meesten van hen geen welgevallen. Hoe kan dat dan? Omdat een groot deel van de mensen hypocriet was, schijngelovige. Dergelijke mensen zeiden weliswaar dat ze geloofden, en ze deden alsof ze geloofden, maar in werkelijkheid waren zij ongelovig. God wist dat want Hij kende hun hart. Maar de geestelijke leiders kenden de harten niet gingen daarom af op de uiterlijke belijdenis.
Dit is een heel belangrijk punt: wij mensen kunnen een schijngelovige niet van een ware gelovige onderscheiden. Daarom is het oordeel der liefde zo belangrijk. Wij houden alle schijngelovigen voor ware gelovigen, omdat zij zichzelf als ware gelovigen voordoen en wij hun hart niet kennen. Dat God ook het ongeloof in hun hart ziet, is waar. Maar juist omdat wij dat niet zien, mogen wij hen niet als ongelovigen beschouwen.
Kortom – zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gaan wij uit van wat wij zien en horen. Degenen die hun geloof belijden en hun leven daarnaar inrichten, houden wij voor ware gelovigen (Dordtse Leerregels III/IV,8). Zij en zij alleen mogen wij bij de gemeente rekenen en houden wij voor uitverkorenen. Mensen die geen geloof belijden of zich niet bekeren, moeten uit de gemeente worden geweerd. Dit gold vroeger, dit geldt nu. Hoeveel van die mensen die hun geloof belijden, werkelijk gelovigen zijn, weet God alleen. In de tijd van de woestijnreis waren het er weinig.
Zijn het er dan ook nu weinig? Paulus geeft in 1 Korinthe 10:1-5 de aansporing dat wij ons anders gedragen dan zij, in de hoop dat (anders dan toen) God nu wel in de meesten van ons een welbehagen heeft. Als wij deze bijbelse lijnen aanvaarden en toepassen, mogen wij terecht de gemeente als de gemeente van uitverkorenen (1 Petr. 1:2) beschouwen.
Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink
Lees in deze serie ook:
Deze vraag werd ook besproken in het programma 'Pastorie online':
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.A. van den Brink
- Geboortedatum:05-01-1974
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Apeldoorn
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Vragen aan ds. Van den Brink kunnen tot nader bericht niet worden ingediend.
-Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.
-Bekijk ook: