Strengere toelating voor het doen van belijdenis
Ds. A.T. Vergunst | Geen reacties | 15-10-2021| 10:15
Vraag
Aan iemand uit de Gereformeerde Gemeenten. Geregeld komt in catechisatie of de kerkdienst het onderscheid aan de orde tussen een kerkelijk recht en Goddelijk recht om aan het Heilig Avondmaal deel te mogen nemen. Zonder Goddelijk recht kan dat niet.
Ik vraag mij af hoe dit zich verhoudt tot de tucht. De kerkenraad kan harten immers niet beoordelen en zodra belijdenis is gedaan en de levenswandel niet aanstootgevend is, niemand weigeren. Waarom verleent de kerkenraad dan personen die tijdens belijdeniscatechisatie soms klip en klaar zeggen geen levend geloof te hebben het kerkelijk recht om aan te gaan aan het Heilig Avondmaal? Zou de kerkenraad zulke catechisanten niet moeten verbieden belijdenis te doen?
Antwoord
Er ligt een heel nauwe band tussen belijdenis doen en aan het avondmaal deelnemen. Boven de titel van het Kort Begrip stond (staat?): “Voor hen die toegang zoeken tot het Heilig Avondmaal.” Er was dus bij onze voorvaderen een link tussen belijdenis doen en het avondmaal vieren. Dit is duidelijk ook de gedachtengang achter artikel 61 van de kerkorde. Jammer genoeg is die verbinding sterk verzwakt in onze gemeenten. We laten (jonge) mensen toe tot het volle lidmaatschap die zelfs belijden dat het geloof alleen maar ‘verstandskennis’ is...
Ik pleit ervoor om de drempel voor belijdenis doen Bijbels te houden. Het is immers een geloofsbelijdenis en daar zal geen ‘historisch geloof’ mee bedoeld worden en ook niet de belijdenis ‘van de waarheid’.
Jozua moedigde dit de Israëlieten eerder af dan aan in Jozua 24, omdat een belijdenis doen een eedzweren is. Als we merken dat een stel dat wil trouwen daar niet met heel het hart achter staat, dan raden we ze toch af om met elkaar te trouwen?!
Ja, zulk een nadruk op het belang van echt geloof, dat ook openbaar komt in een levenswandel, zal betekenen dat er minder personen belijdenis zullen doen in onze kerken. Hoewel dat kwantitatief niet prettig is, is het kwalitatief een vooruitgang. Want als een groot deel van de gemeente onwedergeboren is, en er dus ook geen levende gemeenschap en kennis van de Koning van de Kerk en Zijn Heilige Geest is, dan betekent dit dat een groot deel vijand is van de Koning en Zijn Koninkrijk. Zo’n realiteit is gevaarlijk voor de Kerk. Net zoals het gevaarlijk is voor een natie wanneer we bestuursfuncties, stemrecht, etc. geven aan hen die niet eens burger van ons land zijn. Daarom is het zeker nodig dat iemand die zelfs openlijk belijdt geen geestelijk werkzaamheden te hebben met de Koning en Zijn Koninkrijk, niet toelaten om belijdenis te doen. Er is al zoveel verzwakking van de gelederen van de Koning dat we als ambtsdragers alles moeten doen om dit tegen te gaan.
We kijken vaak minachtend neer op kerken die van alles doen om zoveel mogelijk leden te werven. Maar laten we ook eens eerlijk zijn tegenover onszelf: zijn wij ook niet te veel bezig om onze ‘aantallen’ op peil te houden door toch maar allerlei jongelui toe te laten tot het volle lidmaatschap, zonder dat er sprake is van geestelijk leven?
Toch blijft het noodzakelijk, zelfs als we de Bijbelse eisen handhaven in het doen van belijdenis, om het onderscheid tussen kerkelijk en Goddelijk recht om het avondmaal te vieren te handhaven. Stel dat ik een David ben, in overspel leef en met een moord op m’n geweten in de kerkbank zit. Ik ben lid en niemand weet iets van dit donkere hoofdstuk in mijn leven. Kerkelijk heb ik dus het recht om het avondmaal te vieren. Maar ik heb geen goddelijk recht om aan die tafel te zitten. Ik moet me eerst toch bekering van deze weg en mijn zonden belijden?
Daarom blijft een onderzoekende prediking, ook juist rondom het avondmaal, zo belangrijk. De duidelijke taal die we in 1 Kor. 7 vinden (en pastoraal-bijbels verwoord in het avondmaalsformulier) zet een dikke cirkel rondom de tafel van de Heere, zodat allen die in zonde leven niet aan de tafel komen voordat van een vernieuwde en oprechte bekering sprake is.
In de vraag wordt ook gesuggereerd dat de kerkenraad harten oordeelt. Dat is niet waar en dat gebeurt ook niet (of behoort niet te gebeuren). In de prediking moeten de bijbelse kenmerken van een oprecht geloof worden beschreven, waaraan ieder zichzelf moet toetsen. Alleen als er een duidelijke levenswandel of denkwijze is die afwijkt van de smalle weg en de bijbelse waarheid, is het de taak van de kerkenraad door de kerkelijke tucht het aangaan tot het avondmaal tijdelijk te belemmeren totdat we bekering zien.
Ds. A. T. Vergunst
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A.T. Vergunst
- Geboortedatum:22-09-1961
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Carterton (Nieuw-Zeeland)
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook: