Ik heb gewacht maar U bekeerde mij niet
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok | Geen reacties | 04-02-2006| 00:00
Vraag
Ik heb vrienden van een evangelische kerk. Als je met hen praat merk je dat ze een kind van de Vader zijn. Ook met mensen uit Ger. Gem. / HHK praat ik wel eens, maar zij weten alles meestal zo goed... Je kunt zelf je hart niet geven aan Jezus. God moet dat werken in je hart.
Maar bij de Wederkomst, dan kun je toch niet tegen Hem zeggen: “Ik heb gewacht maar U bekeerde mij niet.” Dat kan toch ook niet, dan geef je God eigenlijk de schuld. Er staat toch ook duidelijk in de bijbel dat je je moet bekeren? Ik geloof zelf ook echt wel dat het Gods genade is dat we bekeerd kunnen worden. Hoe kan ik zo op een liefdevolle manier duidelijk maken dat je niet moet wachten?
Antwoord
Bovenstaande vraag is een vraag die in gesprekken in allerlei varianten terugkeert. Enerzijds is er de Schriftuurlijke eis: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matth. 3:2). Of, om een ander voorbeeld uit de Schrift te nemen: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis” (Hand. 16:31)). Anderzijds laat de Bijbel er geen enkel misverstand over bestaan dat het geloof een gave van God is en bekering een machtig werk van Zijn Geest. De Heere Jezus zegt: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader Die Mij gezonden heeft hem trekke” (Joh. 6:44).
Hoe hiermee om te gaan? We gaan er alleen dan op rechte wijze mee om als we beiden laten staan! We mogen enerzijds de eis niet krachteloos maken door te stellen: “Ja maar, een mens van nature kan niet en wil niet”. Evenmin mogen we de genade van haar genadekarakter beroven door te stellen: “Ja maar, je moet zelf beslissen”. De twee-eenheid van persoonlijke verantwoordelijkheid en werk van God vindt je het meest duidelijk verwoord in de die zo bekende wekroep van Paulus: “Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven, want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken” (Filip. 2:12b en 13).
Wat betekent dit voor de praktijk van het geestelijke leven? We dienen Gods roep ernstig te nemen. Wie dat doet, komt er spoedig achter hoeveel tegenkrachten er van binnen zijn. Ongeloof, onbekeerlijkheid, hoogmoed, aardsgezindheid, lust tot zonde, verkleefd zitten aan allerlei ongerechtigheid... het is er allemaal. Dan ontdek je dat de Heere wel recht heeft op je hart en dat er geen betere weg is dan je hart te geven in Zijn hand, maar dat er in ons binnenste zo ontzaglijk veel is wat zich daartegen verzet. Dat is schuld. Dat klaagt aan. We kunnen dan onmogelijk nog langer God de schuld geven van onze onbekeerlijkheid en ontdekken: ik ben het zelf!
De ontdekking van de onmogelijkheid aan jouw kant leidt dan niet tot wachten en afwachten. Nee, die schuld brengt op de knieën en maakt verlegen om Gods Geest: “Heere, raak mijn hart zo aan met Uw genade en liefde dat alle onwil en verzet gebroken wordt. Dat het geloof doorbreekt in mijn binnenste en ik met Thomas mag uitroepen: Mijn Heere en mijn God!” Ik zeg het wat schematisch, maar zo liggen de dingen wel. Tegelijk mogen we elkaar op grond van de Schriften verzekeren dat de Heere dezulken niet tevergeefs laat roepen maar dat Hij waarmaakt wat in een van de eerste Psalmen die we misschien leerden reeds geschreven staat: “Opent uw mond/ eist van Mij vrijmoedig/ op Mijn trouw verbond...”! En: “Al wat u ontbreekt/ schenk Ik, zo gij het smeekt/ mild en overvloedig”!
En als wij dan vragen: “Heere, hoe is het toch zover gekomen in mijn leven, dat ik U heb leren kennen en het geloof in Christus mocht doorbreken in mijn hart?”, dan zal de Heere antwoorden: “IK heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb IK u getrokken met goedertierenheid” (Jer. 31:3). Anders gezegd: dan eindigen we in Gods verkiezing. “Uw vrije gunst alleen wordt d’ere toegebracht”!
Ds. L. W. Ch. Ruijgrok
Dit artikel is beantwoord door
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok
- Geboortedatum:16-12-1955
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Waarder/Driebruggen
- Status:Inactief