De 37 artikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
Redactie Refoweb | Geen reacties | 13-10-2019| 10:22
Vraag
De Nederlandse Geloofsbelijdenis is in 1561 opgesteld door Guido de Brès. De belijdenis bestaat uit 37 artikelen. Hoe luiden deze?
Antwoord
Artikel 1: Dat er een enig God is
Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, Dat wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig; volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige Fontein van alle goed.
Artikel 2: Door welke middelen God door ons gekend wordt
Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste, door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld: omdat deze voor onze ogen is als een schoon boek, waarin alle schepselen, grote en kleine, net als letters zijn die ons de onzichtbare dingen van God geven te aanschouwen, namelijk, Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt, Romeinen 1 vers 20; welke dingen alle genoeg zijn om de mensen te overtuigen en hun alle onschuld te benemen.
Ten tweede, geeft Hij Zichzelf nog klaarder en volkomener aan ons te kennen door Zijn heilig en Goddelijk Woord, te weten, zo veel als ons nodig is in dit leven, tot Zijn eer en de zaligheid der Zijnen.
Artikel 3: Het geschreven Woord van God
Wij belijden dat dit Woord van God niet is gezonden of voortgebracht door de wil van een mens, maar de heilige mensen Gods, door de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben het gesproken, zoals de heilige Petrus zegt, II Petrus 1 vers 21.
Daarna heeft God, door een bijzondere zorg die Hij voor ons en onze zaligheid draagt, Zijn knechten, de profeten en apostelen, geboden Zijn geopenbaarde Woord op schrift te stellen; en Hijzelf heeft met Zijn vinger de twee tafels der Wet geschreven. Hierom noemen wij zulke schriften: heilige en Goddelijke Schriften.
Artikel 4: Kanonieke boeken der Heilige Schrift
Wij vervatten de Heilige Schrift in twee boeken, het Oude en het Nieuwe Testament, welke zijn kanonieke boeken, waar niets tegen valt te zeggen. Deze worden als volgt geteld in de kerk van God.
De boeken van het Oude Testament: de vijf boeken van Mozes, te weten: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium; het boek Jozua, Richteren, Ruth; twee boeken van Samuël, en twee der Koningen, twee boeken der Kronieken (genoemd Paralipomenon); het eerst van Ezra, Nehemia, Esther, Job; de Psalmen van David; drie boeken van Salomo, namelijk: Spreuken, Prediker en Hooglied; de vier grote profeten: Jesaja, Jeremia, (met zijn Klaagliederen), Ezechiël en Daniël; en voorts de andere twaalf kleine profeten, namelijk: Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi.
Het Nieuwe Testament: de vier evangelisten: Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes; Handelingen der apostelen; de veertien brieven van de apostel Paulus, te weten: aan de Romeinen, twee aan de Korinthiërs, aan de Galaten, aan de Efeziërs, aan de Filippenzen, aan de Kolossenzen, twee aan de Thessalonicenzen, twee aan Timotheüs, aan Titus, aan Filémon, aan de Hebreeën; de zeven brieven van de andere apostelen, te weten: de brief van Jakobus, twee brieven van Petrus, drie van Johannes, de brief van Judas; en de Openbaring van de apostel Johannes.
Artikel 5: Waarvan de Heilige Schrift haar aanzien en gezag heeft
Al deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en kanoniek, om ons geloof daarnaar te regelen, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. En wij geloven zonder enige twijfel al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer, omdat de kerk ze aanneemt en voor zodanig houdt; maar in het bijzonder, omdat de Heilige Geest ons getuigenis geeft in onze harten dat zij van God zijn; en omdat zij ook het bewijs daarvan bij zichzelf hebben; aangezien de blinden zelf tasten kunnen dat de dingen die daarin voorzegd zijn, geschieden.
Artikel 6: Onderscheid tussen kanonieke en apocriefe boeken
Wij onderscheiden deze heilige boeken van de apocriefe, als het derde en vierde boek van Ezra, het boek van Tobias, Judith, het boek Wijsheid, Jezus Sirach, Baruch, wat bijgevoegd is tot de historie van Esther; het gebed van de drie mannen in het vuur, de historie van Susanna, van het beeld Bel en van de Draak, het gebed van Manasse, en de twee boeken der Makkabeeën. Die de kerk wel kan lezen en daaruit ook onderwijzingen kan nemen, voor zover zij overeenkomen met de kanonieke boeken; maar zij hebben niet zo'n kracht en vermogen, dat men door enig getuigenis van deze boeken enig punt van geloof of van de christelijke religie zou kunnen bevestigen: laat staan dat zij het gezag van de andere, de heilige boeken zouden kunnen verminderen.
Artikel 7: Volkomenheid van de Heilige Schrift om alleen te zijn regel van het geloof
Wij geloven dat deze Heilige Schrift Gods wil volkomen bevat, en dat al wat de mens verplicht is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want aangezien de hele manier van de dienst die God van ons eist, daar uitgebreid beschreven is, zo is het de mensen, al waren het zelfs apostelen, niet geoorloofd anders te leren, dan ons nu geleerd is door de Heilige Schriften; ja, al was het ook een engel uit de hemel, zoals de apostel Paulus zegt. Want omdat het verboden is aan het Woord van God iets toe of iets af te doen, zo blijkt daaruit wel, dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is.
Men mag ook de geschriften van geen mensen, hoe heilig zij ook geweest zijn, gelijk stellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven al), noch de grote menigte, noch de oudheid, noch de opeenvolging van tijden of personen, noch de concilies, decreten of besluiten; want alle mensen zijn uit zichzelf leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelf.
Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met deze onfeilbare regel niet overeenkomt, zoals de apostelen ons hebben geleerd, zeggende: "Beproeft de geesten, of zij uit God zijn." Insgelijks: "Indien iemand tot u komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis."
Artikel 8: Dat God enig is in Wezen en toch in drie Personen onderscheiden
Volgens deze waarheid en dit Woord van God geloven wij in een enige God, Die een enig Wezen is, in Wie zijn drie Personen, in de daad en waarheid en van eeuwigheid onderscheiden naar Hun onmededeelbare eigenschappen; namelijk de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
De Vader is de Oorzaak, Oorsprong en het Begin van alle dingen, zowel zichtbare als onzichtbare.
De Zoon is het Woord, de Wijsheid en het Beeld van de Vader.
De Heilige Geest, de eeuwige Kracht en Mogendheid, uitgaande van de Vader en de Zoon. Zo nochtans dat dit onderscheid niet maakt dat God in drieën gedeeld is; aangezien de Heilige Schrift ons leert dat de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest, Elk Zijn zelfstandigheid heeft, onderscheiden door haar eigenschappen; maar zo dat deze drie Personen maar een enig God zijn. Zo is het dan openbaar dat de Vader niet is de Zoon, en dat de Zoon niet is de Vader, dat ook insgelijks de Heilige Geest niet is de Vader, noch de Zoon.
Intussen, deze Personen, zó onderscheiden, zijn niet gedeeld, noch ook ondereen vermengd. Want de Vader heeft het vlees niet aangenomen, noch ook de Heilige Geest, maar alleen de Zoon. De Vader is nooit zonder Zijn Zoon, noch zonder Zijn Heilige Geest geweest; want zij zijn alle drie van gelijke eeuwigheid in één zelfde Wezen. Daar is noch eerste, noch laatste; want Zij zijn alle drie één in waarheid, in mogendheid, in goedheid en barmhartigheid.
Artikel 9: Bewijs van het voorgaande artikel van de drieheid der Personen in één God
Dit alles weten wij, zowel uit de getuigenissen der Heilige Schrift, als ook uit Hun werkingen, en voornamelijk uit degene die wij in ons gevoelen. De getuigenissen van de Heilige Schrift, die ons leren deze Heilige Drievuldigheid te geloven, zijn in vele plaatsen van het Oude Testament beschreven; welke niet nodig is te tellen, maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen.
In Genesis 1 vers 26-27, zegt God: "Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis", enz. "En God schiep de mens naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij ze." Insgelijks Genesis 3 vers 22: "Ziet, de mens is geworden als Onzer één." Daaruit blijkt dat er meer dan één Persoon in de Godheid is, als Hij zegt: "Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld"; en Hij wijst daarna de enigheid aan, als Hij zegt: "God schiep." 't Is wel waar, dat Hij niet zegt, hoeveel Personen er zijn; maar wat voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe.
Want toen onze Heere gedoopt werd in de Jordaan, werd de stem van de Vader gehoord, zeggende: "Deze is Mijn geliefde Zoon; de Zoon werd gezien in het water, en de Heilige Geest openbaarde Zich in de gedaante van een duif. Ook mede is in de doop van alle gelovigen deze formule ingesteld door Christus: "Doopt al de volken in de Naam des Vader, en des Zoon, en des Heiligen Geestes." (Mattheüs 28 vers 19.)
In het Evangelie van Lukas 1 vers 35, spreekt de engel Gabriël tot Maria, de moeder des Heeren, als volgt: "De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genoemd worden." Zo ook II Korinthiërs 13 vers 13: "De genade van de Heere Jezus Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u." I Johannes 5 vers 7: "Drie zijn er Die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één."
In al deze plaatsen wordt ons ten volle geleerd dat er drie Personen zijn in een enig Goddelijk Wezen. En hoewel deze leer de menselijke verstanden ver te boven gaat, toch geloven wij die nu door het Woord, verwachtende totdat wij de volkomen kennis en vrucht daarvan genieten zullen in de hemel.
Voorts staan ook aan te merken de bijzondere ambten en werkingen van deze drie Personen naar ons toe: de Vader wordt genoemd onze Schepper door Zijn kracht; de Zoon is onze Zaligmaker en Verlosser door ijn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door Zijn woning in onze harten.
Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware Kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe, tegen de joden, mohammedanen, en enige valse christenen en ketters, als Marcion, Mani, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arius, en anderen, die met goed recht door de Heilige Vaders veroordeeld zijn.
Dus nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssamenvattingen, namelijk van de Apostelen, van Nicéa, en van Athanasius; insgelijks wat daarvan door de ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is.
Artikel 10: Dat Jezus Christus waarachtig en eeuwig God is
Wij geloven dat Jezus Christus naar Zijn Goddelijke natuur de eniggeboren Zoon van God is, van eeuwigheid geboren, niet gemaakt, noch geschapen (want dan zou Hij een schepsel zijn); maar éénswezens met de Vader, mede?eeuwig, het uitgedrukte Beeld van de zelfstandigheid des Vaders en het afschijnsel van Zijn heerlijkheid, Hem in alles gelijk zijnde. Die Gods Zoon is, niet alleen van die tijd af dat Hij onze natuur heeft aangenomen, maar van alle eeuwigheid; zoals deze getuigenissen ons leren, wanneer zij met elkaar vergeleken worden: Mozes zegt dat God de wereld heeft geschapen, en de heilige Johannes zegt, Evangelie naar Johannes 1 vers 1?3, dat alle dingen zijn geschapen door dat Woord, Dat hij God noemt. De apostel zegt, Hebreeën 1 vers 2, dat God de wereld door Zijn Zoon gemaakt heeft; insgelijks, Efeziërs 3 vers 9, dat God alle dingen door Jezus Christus geschapen heeft. Dus moet Degene Die genoemd wordt God, het Woord, de Zoon en Jezus Christus, toen al geweest zijn, toen alle dingen door Hem geschapen werden.
En daarom zegt de Profeet Micha 5 vers 1b: "Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid." En de apostel, Hebreeën 7 vers 3: "Hij is zonder beginsel der dagen, en zonder einde des levens."
Dus is Hij de ware, eeuwige God, die Almachtige, Die wij aanroepen, aanbidden en dienen.
Artikel 11: Dat de Heilige Geest waarachtig en eeuwig God is
Wij geloven en belijden ook dat de Heilige Geest van eeuwigheid van de Vader en de Zoon uitgaat; niet zijnde gemaakt, noch geschapen, noch ook geboren, maar alleen van Beiden uitgaande; Die in orde is de derde Persoon der Drievuldigheid, van éénzelfde Wezen, majesteit en heerlijkheid met de Vader en de Zoon; zijnde waarachtig en eeuwig God, zoals de Heilige Schriften ons leren.
Artikel 12: De schepping van alle dingen en met name van de engelen
Wij geloven dat de Vader door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, toen het Hem heeft goed gedacht; aan ieder schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante, en onderscheidene ambten gevende, om zijn Schepper te dienen. Dat Hij ze ook nu alle onderhoudt en regeert naar Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, te einde dat de mens zijn God dient.
Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om Zijn boden te zijn en Zijn uitverkorenen te dienen; van wie sommigen van die uitnemendheid, waarin God hen geschapen had, in het eeuwig verder vervallen zijn, en de anderen door de genade van God in hun eerste staat volhard hebben en staande gebleven zijn.
De duivelen en boze geesten zijn zo verdorven dat zij vijanden van God en van al het goede zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de kerk en iedere lidmaat daarvan, om alles te verderven en te verwoesten door hun bedriegerijen; en ze zijn daarom door hun eigen boosheid veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis, dagelijks verwachtende hun verschrikkelijke pijnigingen.
Dus verwerpen en verfoeien wij hierin de dwaling van de Sadduceeën, die ontkennen dat er geesten en engelen zijn; en ook de dwaling van de Manicheën, die zeggen dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelf hebben, zijnde uit hun eigen natuur kwaad, zonder dat zij verdorven zijn geworden.
Artikel 13: Gods voorzienigheid
Wij geloven dat die goede God, nadat Hij alle dingen geschapen had, deze niet heeft losgelaten, ook niet aan het toeval of het geluk heeft overgegeven, maar ze naar Zijn heilige wil zó bestuurt en regeert dat in deze wereld niets gebeurt zonder Zijn bevel; hoewel God toch geen Oorsprong is, en geen schuld heeft van de zonde die er gebeurt. Want Zijn macht en goedheid is zo groot en onbegrijpelijk dat Hij zeer goed en rechtvaardig Zijn werk beschikt en doet, ook wanneer de duivelen en goddelozen onrechtvaardig handelen. En aangaande wat Hij doet boven het begrip van het menselijke verstand, dat willen wij niet nieuwsgierig onderzoeken, meer dan ons begrip verdragen kan; maar wij aanbidden met alle ootmoed en eerbied de rechtvaardige oordelen van God die voor ons verborgen zijn; ons tevreden houdende, dat wij leerlingen van Christus zijn, om alleen te leren wat Hij ons aanwijst in Zijn Woord, zonder deze grenzen te overtreden. Deze lering geeft ons een onuitsprekelijke troost, omdat wij daardoor geleerd worden dat ons niets toevallig kan overkomen, maar door de beschikking van onze goedertieren hemelse Vader, Die voor ons waakt met een vaderlijke zorg, houdende alle schepselen onder Zijn heerschappij, zodat niet één haar van ons hoofd (want die zijn alle geteld), ook niet één musje op de aarde vallen kan, zonder de wil van onze Vader.
Hierop verlaten wij ons, wetende dat Hij de duivelen en al onze vijanden in de toom houdt, die ons zonder Zijn toelating en wil niet kunnen schaden. En hierin verwerpen wij de verdoemelijke dwaling van de Epicureeën, die zeggen dat God Zich nergens mee bemoeit, en alle dingen bij geval laat gebeuren.
Artikel 14: De schepping en val van de mens en zijn onvermogen tot het ware goed
Wij geloven dat God de mens geschapen heeft van het stof der aarde, en gemaakt en geformeerd heeft naar Zijn beeld en gelijkenis, goed, rechtvaardig en heilig; kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met de wil van God. Maar toen hij in ere was, heeft hij het niet verstaan, en zijn uitnemendheid niet erkend, maar heeft zichzelf willens aan de zonde onderworpen, en dus aan de dood en de vervloeking, het oor biedende aan het woord des duivels. Want het gebod des levens, dat hij ontvangen had, heeft hij overtreden, en heeft zich van God, Die zijn ware Leven was, door de zonde afgescheiden; hebbende zijn hele natuur verdorven; waardoor hij zich schuldig gemaakt heeft de lichamelijke en geestelijke dood. En in al zijn wegen goddeloos, verkeerd en verdorven geworden zijnde, heeft hij verloren al zijn uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had en heeft niets anders over gehouden dan kleine overblijfselen daarvan, die genoegzaam zijn om aan de mens alle onschuld te benemen; omdat al het licht dat in ons is, in duisternis veranderd is, zoals de Schrift ons leert: "Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen." Hier noemt de heilige Johannes de mensen duisternis. Daarom verwerpen wij al wat men hiertegen leert over de vrije wil van de mens, aangezien de mens niets dan een slaaf der zonde is, en geen ding kan aannemen, als het hem uit de hemel niet gegeven is. Want wie is er die zich beroemen zal iets goeds te kunnen doen uit zichzelf, terwijl toch Christus zegt: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekt"? Wie zal met zijn wil voorkomen, die verstaat dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God? Wie zal over zijn wetenschap spreken, ziende dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die van de Geest van God zijn? Kortom, wie zal enige gedachte voorstellen, dewijl hij verstaat, dat wij niet bekwaam zijn van onszelf iets te denken, als uit onszelf, maar dat onze bekwaamheid uit God is? En daarom wat de apostel zegt, behoort met recht vast en zeker gehouden te worden, dat God in ons werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen. Want er is geen verstand of wil aan het verstand en wil van God gelijkvormig, of Christus heeft ze in de mens gewerkt; wat Hij ons leert, zeggende: "Zonder Mij kunt gij niets doen."
Artikel 15: De erfzonde
Wij geloven dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het hele menselijke geslacht; welke is een verdorvenheid van de hele natuur en een erfelijk gebrek waarmee de kleine kinderen zelfs besmet zijn in het lichaam van hun moeder, en die in de mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gruwelijk voor God, dat zij genoeg is om het menselijk geslacht te verdoemen. Zij is ook zelfs door de doop niet gans en al te niet gedaan, ook niet geheel uitgeroeid, aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water uitspringt, als uit een onzalige fontein; hoewel zij toch de kinderen van God tot verdoemenis niet toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt; niet om in de zonde gerust te slapen, maar opdat het gevoelen van deze verdorvenheid de gelovigen dikwijls zou doen zuchten, verlangende om van dit lichaam des doods verlost te worden.
En hierin verwerpen wij de dwaling van de Pelagianen, die zeggen dat deze zonde niet anders is dan uit navolging.
Artikel 16: Gods eeuwige verkiezing
Wij geloven dat, het hele geslacht van Adam door de zonde van de eerste mens in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelf zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig. Barmhartig, omdat dat Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen die Hij in zijn eeuwigen en onveranderlijke raad uitverkoren heeft in Jezus Christus, onze Heere, zonder enige aanmerking van hun werken. Rechtvaardig, omdat Hij de anderen laat in hun val en verderf, waarin zij zichzelf geworpen hebben.
Artikel 17: De wederoprichting van de gevallen mens
Wij geloven dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat de mens zich dus in de lichamelijke en geestelijke dood had geworpen en geheel ellendig had gemaakt, Zich heeft begeven om hem te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vluchtte; en heeft hem getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven, Die worden zou uit een vrouw, om de kop der slang te vermorzelen; en hem gelukzalig te maken.
Artikel 18: De menswording van Jezus Christus
Wij belijden dus dat God de belofte die Hij aan de oudvaders gedaan had door de mond van Zijn heilige profeten, volbracht heeft, zendende Zijn eigen, eniggeboren en eeuwige Zoon in de wereld, ten tijde door Hem bestemd. Die de gestalte van een dienstknecht aangenomen heeft, en de mens gelijk geworden is, waarlijk aannemende een ware menselijke natuur, met al haar zwakheden (uitgenomen de zonde), ontvangen zijnde in het lichaam van de gelukzalige maagd Maria, door de kracht van de Heilige Geest, zonder mans toedoen. En Hij heeft de menselijke natuur aangenomen, niet alleen zoveel het lichaam aangaat, maar ook een ware menselijke ziel, opdat Hij een waar mens zou zijn. Want aangezien de ziel zowel verloren was als het lichaam, daarom was het nodig dat Hij ze beide aannam, om ze beide zalig te maken.
Daarom belijden wij (tegen de ketterij van de wederdopers, die ontkennen dat Christus menselijk vlees van Zijn moeder aangenomen heeft)
- dat Christus is deelachtig geworden het vlees en bloed der kinderen
- dat Hij een vrucht van de lendenen van David is, zoveel het vlees aangaat
- geworden uit het zaad van David naar het vlees
- een vrucht van de buik van Maria
- geworden uit een vrouw
- een spruit van David
- een scheut uit de wortels van Isaï
- gesproten uit het geslacht van Juda
- afkomstig van de Joden, zoveel het vlees aangaat
- uit het zaad van Abraham, aangezien Hij aangenomen heeft het zaad van Abraham, en is Zijn broeders in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.
Zodat Hij in waarheid onze Immanuël is, dat is, God met ons.
Artikel 19: De vereniging en het onderscheid van de twee naturen van Christus in één Persoon
Wij geloven dat door deze ontvangenis de Persoon van de Zoon onafscheidelijk verenigd en samengevoegd is met de menselijke natuur; zodat er niet zijn twee Zonen van God, noch twee personen, maar twee naturen in een enige Persoon verenigd; maar elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudende. Zoals dan de Goddelijke natuur altijd ongeschapen gebleven is, zonder beginsel van dagen of einde van leven, vervullende hemel en aarde, zo heeft ook de menselijke natuur haar eigenschappen niet verloren, maar is een schepsel gebleven, hebbende begin van dagen, zijnde een eindige natuur, en behoudende al wat een waar lichaam toebehoort. En hoewel Hij haar door Zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft, toch heeft Hij de waarheid van Zijn menselijke natuur niet veranderd, omdat onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid van Zijn lichaam. Maar deze twee naturen zijn zo samen verenigd in één Persoon, dat zij ook zelfs door Zijn dood niet gescheiden zijn geweest. Zo was dan wat Hij stervende in de handen van Zijn Vader bevolen heeft, een ware menselijke geest, die uit Zijn lichaam scheidde, maar intussen bleef de Goddelijke natuur altijd verenigd met de menselijke, ook zelfs toen Hij in het graf lag; en de Godheid hield niet op in Hem te zijn, net als zij in Hem was toen Hij een klein kind was, hoewel zij zich voor een korte tijd zo niet openbaarde.
Hierom belijden wij dat Hij waar God en waar mens is: waar God, om door Zijn kracht de dood te overwinnen, en waar mens, opdat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid van Zijn vlees.
Artikel 20: God heeft Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid bewezen in Christus
Wij geloven dat God, Die volkomen barmhartig en rechtvaardig is, Zijn Zoon gezonden heeft om aan te nemen de natuur, waarin de ongehoorzaamheid begaan was, om daarin te voldoen en te dragen de straf der zonden door Zijn zeer bitter lijden en sterven. Dus heeft God Zijn rechtvaardigheid bewezen tegen Zijn Zoon, toen Hij onze zonden op Hem gelegd heeft; en heeft uitgestort Zijn goedheid en barmhartigheid over ons, die schuldig en de verdoemenis waardig waren, voor ons gevende Zijn Zoon in de dood, door een zeer volkomen liefde, en Hem opwekkende tot onze rechtvaardiging, opdat wij door Hem zouden hebben de onsterfelijkheid en het eeuwige leven.
Artikel 21: De voldoening van Christus, onze eeuwige Hogepriester, voor ons
Wij geloven dat Jezus Christus een eeuwige Hogepriester is, met eedzwering, naar de orde van Melchizédek, en dat Hij Zichzelf in onze naam voor Zijn Vader gesteld heeft, om Zijn toorn te stillen met volle genoegdoening, Zichzelf opofferende aan het hout van het kruis, en vergietende Zijn dierbaar bloed tot reiniging van onze zonden, zoals de profeten hadden voorzegd. Want er is geschreven, dat de straf die ons de vrede aanbrengt, op de Zoon van God was, en dat door Zijn striemen ons genezing is geworden; Hij ter slachting geleid is als een lam; met de misdadigers is gerekend; en als een kwaaddoener veroordeeld door Pontius Pilatus, hoewel hij Hem onschuldig verklaard had. Zo heeft Hij dan teruggegeven wat Hij niet geroofd had, en heeft geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen en dat zowel in Zijn lichaam als in Zijn ziel, gevoelende de verschrikkelijke straf die onze zonden verdiend hadden, zodat Zijn zweet werd gelijk druppels bloed, op de aarde aflopende; Hij heeft geroepen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?", en heeft dit alles geleden tot vergeving van onze zonden.
Daarom zeggen wij wel terecht met Paulus, dat wij niet anders weten, dan Christus en Die gekruisigd; wij achten alle dingen voor drek, om de uitnemendheid van de kennis van onze Heere Jezus Christus; wij vinden allerlei vertroosting in Zijn wonden, en hebben het niet nodig enig ander middel te zoeken of te uit te denken om ons met God te verzoenen, dan alleen deze enige offerande, eenmaal geschied, waardoor de gelovigen in eeuwigheid volmaakt worden.
Dit is ook de oorzaak, waarom Hij door de engel van God genoemd is Jezus, dat is Zaligmaker, omdat Hij Zijn volk zalig maken zou van hun zonden.
Artikel 22: Onze rechtvaardiging door het geloof in Jezus Christus
Wij geloven dat, om ware kennis van deze grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, dat Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt.
Want het moet noodzakelijk volgen, of, dat niet al wat tot onze zaligheid nodig is, in Jezus Christus is; of, als het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn hele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou dat Christus niet genoegzaam is, naar dat er nog naast Hem iets meer toe behoeft, was een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen dat Christus maar een halve Zaligmaker was. Daarom zeggen wij terecht met Paulus, dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Maar wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmee wij Christus, onze Rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten, en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze Rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; die, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoeg zijn tot de vrijspreking van onze zonden.
Artikel 23: Waarin onze rechtvaardiging bestaat
Wij geloven dat onze gelukzaligheid gelegen is in de vergeving van onze zonden om Jezus Christus, en dat daarin onze rechtvaardigheid voor God begrepen is; zoals David en Paulus ons leren, verklarende de gelukzaligheid van de mens te zijn, dat God hem de rechtvaardigheid zonder werken toerekent. En dezelfde apostel zegt dat wij om niet, of uit genade gerechtvaardigd zijn door de verlossing die in Jezus Christus is.
En daarom houden wij dit fundament altijd vast, aan God al de eer gevende, ons vernederende en bekennende zoals wij zijn, zonder iets van ons zelf of van onze verdiensten te vermeten, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus alleen, welke onze is, wanneer wij in Hem geloven. Die is genoeg om al onze ongerechtigheden te bedekken, en ons vrijmoedigheid te geven, het geweten vrij makende van vrees, verbaasdheid en verschrikking om tot God te gaan, zonder te doen zoals onze eerste vader Adam, die al bevende zich met vijgebladeren bedekken wilde.
En voorwaar indien wij voor God verschijnen moesten, steunende op ons zelf of op enige andere schepselen, hoe weinig het ook was, wij moesten, helaas, verslonden worden. En daarom moet een ieder zeggen met David: "Heere, ga niet in het gericht met Uw knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn."
Artikel 24: De heiligmaking en de goede werken
Wij geloven dat dit ware geloof, in de mens gewerkt zijnde door het gehoor van Gods Woord en de werking van de Heilige Geest, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde.
Daarom is het zo ver van daar, dat dit rechtvaardigend geloof de mensen zou doen verkoelen in een vroom en heilig leven, dat zij daarentegen zonder dit geloof nooit iets doen zouden uit liefde tot God, maar alleen uit liefde tot zichzelf, en uit vrees om verdoemd te worden. Dus is het onmogelijk dat dit heilige geloof ledig is in de mens; aangezien wij niet spreken over een ijdel geloof, maar over zo'n geloof dat de Schrift noemt: een geloof dat door de liefde werkt, Galaten 5 vers 6, dat de mens beweegt om zich te oefenen in de werken die God in Zijn Woord geboden heeft; welke werken, als zij voortkomen uit de goeden wortel van het geloof, goed en bij God aangenaam zijn, omdat zij door Gods genade geheiligd zijn.
Intussen komen zij niet in aanmerking om ons te rechtvaardigen; want het is door het geloof in Christus, dat wij gerechtvaardigd worden, ook eer wij goede werken doen; anders zouden zij niet méér goed kunnen zijn, dan een vrucht van een de boom goed kan zijn, eer de boom goed is.
Dus doen wij goede werken; maar niet om te verdienen, (want wat zouden wij verdienen?); ja, wij zijn aan God verplicht voor de goede werken die wij doen, en niet Hij aan ons, aangezien Hij het is Die in ons werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.
Laat ons dan letten op wat er geschreven staat: "Wanneer gij gedaan zult hebben al wat u bevolen is, zegt dan: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan wat wij schuldig waren te doen."
Intussen willen wij niet ontkennen dat God de goede werken beloont; maar het is door Zijn genade dat Hij Zijn gaven kroont.
Voorts, al is het dat wij goede werken doen, toch gronden wij onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, dan is toch de gedachte van één zonde genoeg, dat het door God verworpen zou worden.
Dus zouden wij altijd in twijfel staan, hierheen en daarheen drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme gewetens zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.
Artikel 25: Het einde van de ceremoniële wet
Wij geloven dat de ceremoniën en afbeeldingen van de wet opgehouden hebben met de komst van Christus, en dat alle voorafschaduwingen een einde genomen hebben; zodat het gebruik daarvan onder de Christenen weggenomen moet worden; evenwel blijft voor ons de waarheid en het wezen daarvan in Christus Jezus, in Wie zij hun vervulling hebben.
Intussen gebruiken wij nog de getuigenissen, genomen uit de Wet en de Profeten, om ons in het Evangelie te bevestigen, en ook om ons leven te regelen, in alle eerbaarheid, tot Gods eer, volgens Zijn wil.
Artikel 26: De enige voorbidding van Christus
Wij geloven dat wij geen toegang hebben tot God dan alleen door de enige Middelaar en Voorspraak, Jezus Christus, de Rechtvaardige; Die hierom mens geworden is, verenigende tezamen de Goddelijke en de menselijke natuur, opdat wij mensen een toegang zouden hebben tot de Goddelijke Majesteit. Anders was voor ons de toegang gesloten.
Maar deze Middelaar, Die de Vader ons heeft gegeven tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken.
Want er is niemand, noch in de hemel, noch op de aarde, onder de schepselen die ons liever heeft dan Jezus Christus; Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, toch Zichzelf vernietigd heeft, aannemende de gestalte van een mens en een dienstknecht voor ons, en is in alles aan Zijn broeders gelijk geworden.
Indien wij nu een andere middelaar moesten zoeken, die ons goedgunstig was, wie zouden wij kunnen vinden, die ons meer beminde dan Hij, Die Zijn leven voor ons gelaten heeft, ook toen wij Zijn vijanden waren? En als wij er een zoeken die macht en aanzien heeft, wie is er, die daarvan zoveel heeft als Degene Die gezeten is ter rechterhand van Zijn Vader, en Die alle macht heeft in de hemel en op de aarde? En wie zal eerder verhoord worden, dan de eigen welbeminde Zoon van God?
Dus is alleen door een wantrouwen dit gebruik ingevoerd, dat men de heiligen onteert, in plaats van die te eren, doende wat zij nooit gedaan of begeerd hebben, maar hebben het volstandig en volgens hun schuldigen plicht verworpen, zoals blijkt uit hun geschriften.
En hier moet men niet voorbrengen, dat wij het niet waardig zijn; want hier is niet bedoeld, dat wij onze gebeden op onze waardigheid zouden voordragen, maar alleen op de uitnemendheid en waardigheid van onze Heere Jezus Christus, Wiens rechtvaardigheid de onze is door het geloof.
Daarom, de apostel, willende deze dwaze vrees, of veel meer dat wantrouwen, van ons nemen, zegt ons, dat Jezus Christus Zijn broeders in alles gelijk geworden is, opdat Hij een barmhartige en getrouwe Hogepriester zou zijn om de zonden van het volk te verzoenen. Want waarin Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen die verzocht worden, te hulp komen.
En daarna, om ons nog meer moed te geven om tot Hem te gaan, zegt hij: "Omdat wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus de Zoon van God, laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen hogepriester, die niet medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen zoals wij verzocht is geweest, maar zonder zonde. Laat ons dus met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden ter bekwame tijd."
Dezelfde Apostel zegt dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus Christus; laat ons dus toegaan, zegt hij, in volle verzekerdheid van het geloof.
Insgelijks: Christus heeft een onvergankelijk priesterschap; waarom Hij ook volkomen zalig kan maken degenen die door Hem tot God gaan, aangezien Hij altijd leeft om voor hen te bidden.
Wat ontbreekt er meer, aangezien Christus Zelf deze uitspraak doet: "Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij?" Waartoe zouden wij een andere voorspreker zoeken, aangezien het God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot Voorspreker te geven? Laat ons Hem niet verlaten om een andere te nemen; of veel meer, een andere te zoeken, zonder Hem ooit te vinden; want toen God Hem aan ons gegeven heeft, wist Hij wel dat wij zondaars waren.
Daarom, volgens het bevel van Christus roepen wij de hemelse Vader aan door Christus, onze enige Middelaar, zoals wij in het gebed des Heeren geleerd zijn; verzekerd zijnde dat al wat wij de Vader zullen bidden in Zijn Naam, ons zal gegeven worden.
Artikel 27: De algemene, christelijke kerk
Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene kerk, welke is een heilige vergadering van ware Christus?gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.
Deze kerk is er geweest van het begin der wereld af, en zal er zijn tot het einde toe; zoals daaruit blijkt dat Christus een eeuwige Koning is, Die zonder onderdanen niet zijn kan.
En deze heilige Kerk wordt door God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden van de hele wereld; hoewel zij soms een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen van de mensen; zoals de Heere Zich gedurende de gevaarlijke tijd onder Achab zeven duizend mensen behouden heeft, die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden.
Ook mede is deze heilige kerk niet gelegen, gebonden, of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de hele wereld; nochtans samengevoegd en verenigd met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht van het geloof.
Artikel 28: Dat een ieder verplicht is zich bij de ware kerk te voegen
Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling van hen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van welke staat of kwaliteit hij ook is, zich op zichzelf behoort te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen verplicht zijn, zichzelf daarbij te voegen en daarmee te verenigen; onderhoudende de eenheid van de kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, de hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing van de broeders, naar de gaven die God hun verleend heeft, als onderlinge lidmaten van hetzelfde lichaam.
En opdat dit des te beter onderhouden zou kunnen worden, is het ambt van alle gelovigen, volgens het Woord van God, zich af te scheiden van degenen die niet van de kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, op welke plaats God ze ook gesteld heeft; ook al was het dat de overheden, en wetten van prinsen daartegen waren, en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing.
Daarom, al degenen die zich van haar afscheiden of niet daar bijvoegen, die doen tegen het bevel van God.
Artikel 29: Het onderscheid en de merktekenen van de ware en de valse kerk
Wij geloven dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid, uit het Woord van God, behoort te onderscheiden, welke de ware kerk is; aangezien alle sekten die heden te dage in de wereld zijn, zich met de naam van kerk bedekken.
Wij spreken hier niet over het gezelschap van de hypocrieten, die in de kerk onder de goeden zijn, en intussen van de kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn; maar wij zeggen dat men het lichaam en de gemeenschap van de ware kerk onderscheiden zal van alle sekten, welke zeggen dat zij de kerk zijn.
De merktekenen om de ware kerk te kennen, zijn deze: als de kerk de reine prediking van het Evangelie oefent; indien zij gebruikt de reine bediening van de sacramenten, zoals Christus ze ingesteld heeft; als de kerkelijke tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen. Kortom, als men zich gedraagt volgens het zuivere Woord van God, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd. Hierdoor kan men zeker de ware kerk kennen, en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden.
En aangaande degenen die van de kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen van de christenen; te weten uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonde ontvluchten en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun naaste liefhebben, niet afwijken ter rechter? noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken. Alzo nochtans niet, alsof er nog geen grote zwakheid in hen was, maar zij strijden daartegen door de Geest al de dagen van hun leven; nemende gestadig hun toevlucht tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Heere Jezus, waarin zij vergeving van hun zonden hebben, door het geloof in Hem.
Aangaande de valse kerk, die schrijft aan zich en aan haar inzettingen meer macht en gezag toe, dan aan het Woord van God, en wil zich aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient de sacramenten niet zoals Christus in Zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, zoals het haar goed dunkt. Zij grondt zich meer op de mensen, dan op Christus; zij vervolgt degenen die heilig leven naar het Woord van God, en die haar bestraffen over haar gebreken, gierigheid en afgoderijen.
Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen en van elkaar te onderscheiden.
Artikel 30: De regering van de kerk
Wij geloven dat deze ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke orde, die onze Heere ons heeft geleerd in ijn Woord; namelijk dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen; dat er ook opzieners en diakenen zijn om met de herders te zijn als de raad van de kerk; en door dit middel de ware religie te onderhouden, en te maken dat de ware leer haar loop heeft; dat ook de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in de toom gehouden; opdat ook de armen en bedrukten geholpen en getroost worden, naar dat zij nodig hebben.
Door dit middel zullen alle dingen in de kerk goed en ordelijk toegaan, wanneer zulke personen verkoren worden, die getrouw zijn, en naar de regel, die de heilige Paulus daarvan geeft in de brief aan Timotheüs.
Artikel 31: De dienaars, ouderlingen en diakenen
Wij geloven dat de dienaars van Gods Woord, ouderlingen en diakenen tot hun ambten behoren gekozen te worden door wettige verkiezingen van de kerk, met aanroeping van Gods Naam en goede orde, zoals het Woord van God leert.
Dus moet een ieder zich wel wachten door onbehoorlijke middelen zich in te dringen, maar is verplicht op de tijd te wachten dat hij door God geroepen wordt, opdat hij getuigenis heeft van zijn roeping, om daarvan verzekerd en gewis te zijn dat zij van de Heere is.
En aangaande de dienaars van het Woord, in welke plaats zij ook zijn, hebben zij één zelfde macht en gezag, zijnde allen dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk.
Daarenboven, opdat de heilige orde van God niet geschonden wordt of in verachting komt, zeggen wij dat iedereen de dienaars van het Woord en de ouderlingen van de kerk in bijzondere achting behoort te hebben, om het werk dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder gemopper, twist of tweedracht, zo veel mogelijk is.
Artikel 32: De orde en discipline of tucht van de kerk
Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat zij die regeerders van de kerk zijn, onder zich zekere orde instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam van de kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van wat Christus, onze enige Meester, ons bevolen heeft. En daarom verwerpen wij alle menselijke vondsten, en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen, en daardoor de gewetens te binden en te dwingen, op wat voor manier het zou mogen zijn.
Dus nemen wij alleen aan wat dienstig is om eendracht en eenheid te voeden en te bewaren, en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid aan God; waartoe geëist wordt de excommunicatie of de ban, die geschiedt volgens Gods Woord, met wat daaraan hangt.
Artikel 33: De sacramenten
Wij geloven dat onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, voor ons heeft ingesteld de sacramenten, om aan ons Zijn beloften te verzegelen, en om panden te zijn van de goedwilligheid en genade Gods tot ons, en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden; deze heeft Hij gevoegd bij het Woord van het Evangelie, om des te beter aan onze uiterlijke zinnen voor te stellen, zowel wat Hij ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als wat Hij inwendig doet in onze harten, bondig en vast makende in ons de zaligheid die Hij ons meedeelt. Want het zijn zichtbare waartekenen en zegels van een inwendige en onzichtbare zaak, waardoor God in ons werkt door de kracht van de Heilige Geest.
Dus zijn de tekenen niet ijdel, noch leeg, om ons te bedriegen; want Jezus Christus is hun waarheid, zonder Wie zij niet met al zijn zouden.
Voorts zijn wij tevreden met het getal van de sacramenten die Christus, onze Meester, ons heeft verordend, welke niet meer dan twee zijn, te weten: het sacrament van de doop, en van het heilig avondmaal van Jezus Christus.
Artikel 34: De heilige doop
Wij geloven en belijden dat Jezus Christus, Die het einde van de wet is, door Zijn vergoten bloed een einde gemaakt heeft aan alle andere bloedstortingen die men zou kunnen of willen doen tot verzoening en voldoening van de zonden; en dat Hij, afgeschaft hebbende de besnijdenis, die met bloed geschiedde, in plaats daarvan heeft verordend het sacrament van de doop, waardoor wij in de Kerk van God ontvangen worden en van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd worden, om geheel en al Hem toegeëigend te zijn, Zijn merk en veldteken dragende; en de doop dient ons tot een getuigenis, dat Hij in eeuwigheid onze God zal zijn, voor ons zijnde een genadig Vader.
Zo heeft Hij dan bevolen te dopen al degenen die de Zijnen zijn, in de Naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest, alleen met rein water; ons daarmee te verstaan gevende, dat, zoals het water de vuilheid van het lichaam afwast, wanneer wij daarmee begoten worden, dat op het lichaam van degene die de doop ontvangt, gezien wordt, en hem besprenkelt, zo het bloed van Christus hetzelfde van binnen in de ziel doet, door de Heilige Geest, haar besprenkelende en zuiverende van haar zonden, en ons wederbarende uit kinderen des toorns tot kinderen Gods.
Niet dat dit door het uiterlijke water gebeurt, maar door de besprenkeling van het dierbare bloed van Gods Zoon; Die onze Rode Zee is, door welke wij moeten doorgaan, om te ontgaan de tirannieën van Farao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijke land Kanaän.
Zo geven de dienaars ons van hun kant het sacrament, en wat zichtbaar is; maar onze Heere geeft wat door het sacrament bedoeld wordt, te weten, de gaven en onzichtbare genaden, wassende, zuiverende en reinigende onze zielen van alle vuilheden en ongerechtigheden, en onze harten vernieuwende en die vervullende met alle vertroosting, ons gevende een ware verzekerdheid van Zijn vaderlijke goedheid, ons de nieuwe mens aandoende, en de oude uittrekkende met al zijn werken.
Hierom geloven wij, dat, wiens voornemen is in het eeuwige leven te komen, die moet maar eens gedoopt worden met de enige doop, zonder die ooit te herhalen; want wij kunnen ook niet tweemaal geboren worden.
Maar deze doop niet alleen nuttig, zolang het water op ons is, en dat wij het water ontvangen, maar ook al de tijd van ons leven.
Hierom verwerpen wij de dwaling van de wederdopers, die niet tevreden zijn met een enige doop, die zij eens ontvangen hebben; en daarenboven verdoemen de doop van de kinderen der gelovigen, die wij geloven, dat men behoort te dopen en met het merkteken van het verbond te verzegelen, zoals de kinderen in Israël besneden werden, op dezelfde beloften, die aan onze kinderen gedaan zijn.
En voorwaar, Christus heeft zijn bloed niet minder vergoten om de kinderen van de gelovigen te wassen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen.
En daarom behoren zij het teken te ontvangen en het sacrament van wat Christus voor hen gedaan heeft; zoals de Heere in de wet beval, hun mee te delen het sacrament van het lijden en sterven van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hen een lam, dat een sacrament was van Jezus Christus.
Daarenboven, wat de besnijdenis deed aan het joodse volk, dat doet de doop aan onze kinderen, wat de oorzaak is, waarom de heilige Paulus de doop noemt de besnijdenis van Christus.
Artikel 35: het heilig avondmaal
Wij geloven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus het sacrament van het heilig avondmaal verordend en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen die Hij al wedergeboren, en in Zijn huisgezin, dat is Zijn kerk, ingelijfd heeft. Nu hebben degenen die wedergeboren zijn, in zich tweeërlei leven: het éne lichamelijk en tijdelijk, dat zij van hun eerste geboorte meegebracht hebben, en alle mensen gemeenschappelijk is; het andere is geestelijke en hemels, hetwelk aan hen gegeven wordt in de tweede geboorte, die geschiedt door het Woord van het evangelie, in de gemeenschap van het lichaam van Christus. En dit leven is niet gemeenschappelijk, dan alleen aan de uitverkorenen Gods.
Zo heeft God, tot onderhouding van het lichamelijke en aardse leven, aards en gemeen brood voor ons verordend, dat daartoe dienstig is, en allen gemeenschappelijk is, zowel als het leven. Maar om het geestelijke en hemelse leven te onderhouden, dat de gelovigen hebben, heeft Hij hun gezonden een levend brood, dat van de hemel nedergedaald is, te weten, Jezus Christus, Die het geestelijke leven van de gelovigen voedt en onderhoudt, als Hij gegeten, dat is toegeëigend en ontvangen wordt door het geloof in de geest.
Om dit geestelijke en hemelse brood ons af te beelden, heeft Christus verordend een aards en zichtbaar brood, dat een sacrament is van Zijn lichaam, en de wijn tot een sacrament van Zijn bloed; om ons te betuigen, dat wij, zo waarachtig als wij het sacrament ontvangen en houden in onze handen en het eten en drinken met onze mond, waarmee ons leven daarna onderhouden wordt, ook zo waarachtig door het geloof (dat de hand en mond van onze zielen is) het ware lichaam en het bloed van Christus, onze enige Zaligmaker, ontvangen in onze zielen tot ons geestelijk leven.
Nu is het zeker en ongetwijfeld dat Jezus Christus zijn sacramenten ons niet tevergeefs heeft bevolen. Dus werkt Hij in ons al wat Hij door deze heilige tekenen ons voor ogen stelt; hoewel de manier waarop ons verstand te boven gaat, en voor ons onbegrijpelijk is, zoals de werking van de Heilige Geest verborgen en onbegrijpelijk is.
Intussen vergissen wij ons niet, als wij zeggen, dat wat door ons gegeten en gedronken wordt, het eigen en natuurlijke lichaam en het eigen bloed van Christus is; maar de manier waarop wij dit nuttigen, is niet de mond, maar de geest door het geloof. Dus blijft Jezus Christus altijd zitten ter rechterhand van God, Zijn Vader, in de hemelen, en laat toch daarom niet na, om Zijns deelachtig te maken door het geloof.
Deze maaltijd is een geestelijke tafel, waaraan Christus Zichzelf aan ons meedeelt met al Zijn goederen, en doet ons daaraan genieten, zowel Zichzelf, als de verdiensten van Zijn lijden en sterven; voedende, sterkende, en vertroostende onze arme troosteloze ziel door het eten van Zijn vlees, en haar verkwikkende en vermakende door de drank van Zijn bloed.
Voorts, hoewel de sacramenten met de betekenende zaken samengevoegd zijn, toch worden zij met deze twee zaken niet door allen ontvangen. De goddelozen ontvangt wel het sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid van het sacrament; zoals Judas en Simon de tovenaar, beiden wel het sacrament ontvingen, maar niet Christus, Die daardoor afgebeeld wordt, Die aan gelovigen alleen meegedeeld wordt.
Ten laatste, wij ontvangen het heilige sacrament in de verzameling van Gods volk met ootmoed en eerbied, onder ons houdende een heilige gedachtenis van de dood van Christus, onze Zaligmaker, met dankzegging, en doen daar belijdenis van ons geloof en van de Christelijk godsdienst. Daarom behoort niemand zich daartoe te begeven, zonder zichzelf eerst goed beproefd te hebben; opdat hij, etende van dit brood en drinkende uit deze drinkbeker, zichzelf niet een oordeel eet en drinkt.
Kortom, wij zijn door het gebruik van dit heilig sacrament bewogen tot een vurige liefde jegens God en onze naaste. Daarom verwerpen wij alle inmengselen en verdoemelijke vonden, die de mensen bij de sacramenten gedaan en gemengd hebben, als ontheiligingen daarvan, en zeggen dat men zich moet laten vergenoegen met de ordening die Christus en Zijn apostelen ons geleerd hebben, en spreken, zoals zij daarvan gesproken hebben.
Artikel 36: het ambt van de overheid
Wij geloven dat onze goede God, uit oorzaak van de verdorvenheid van het menselijke geslacht, koningen, prinsen en overheden ingesteld heeft; willende, dat de wereld geregeerd wordt door wetten en verotrdeningen, opdat de ongebondenheid van de mensen bedwongen wordt, en alles met goede orde onder de mensen toegaat. Tot dat einde heeft Hij aan de overheid het zwaard in handen gegeven tot straf van bozen en bescherming van vromen. En hun taak is niet alleen acht te nemen en te waken over het staatsbestuur, maar ook de hand te houden aan de heilige kerkendienst; om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichristus te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord van het evangelie overal te doen prediken, opdat God door iedereen geëerd en gediend wordt, zoals Hij in Zijn Woord gebiedt.
Voorts, een ieder, van welke kwaliteit, conditie of staat hij is, is verplicht zich aan de overheden te onderwerpen, belastingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord; voor hen biddende in hun gebeden, opdat de Heere hen wil besturen in al hun wegen, en dat wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. En hierin verwerpen wij de wederdopers en andere oproerige mensen, en in het algemeen al degenen die de overheden en regeringen willen verwerpen en de justitie omstoten, invoerende de gemeenschap der goederen, en die de eerbaarheid die God onder de mensen gesteld heeft, verwarren.
Artikel 37: het laatste oordeel
Ten laatste geloven wij, volgens Gods Woord, dat, wanneer de tijd - door de Heere verordend (die aan alle schepselen onbekend is) - gekomen zal zijn, en het getal van de uitverkorenen vervuld zal zijn, onze Heere Jezus Christus uit de hemel zal komen, lichamelijk en zichtbaar, zoals Hij opgevaren is, met grote heerlijkheid en majesteit, om Zich te verklaren een Rechter te zijn over levenden en doden; deze oude wereld in vuur en vlam stellende om haar te zuiveren.
En dan zullen persoonlijk voor deze grote Rechter verschijnen alle mensen, zowel mannen als vrouwen en kinderen, die van het begin der wereld af tot het einde toe geweest zullen zijn, gedagvaard zijnde door de stem van de aartsengel en door het geklank van de goddelijke bazuin. Want allen die gestorven zullen wezen, zullen uit de aarde verrijzen, de zielen samengevoegd en verenigd zijnde met hun eigen lichaam, waarin zij geleefd zullen hebben. En aangaande degenen die dan nog leven zullen, die zullen niet sterven zoals de anderen, maar zullen in een ogenblik veranderd en uit verderfelijk onverderfelijk worden.
Dan zullen de boeken (dat is gewetens) geopend en de doden geoordeeld worden, overeenkomstig datgene wat zij in deze wereld gedaan zullen hebben, hetzij goed of kwaad. Ja, de mensen zullen rekenschap geven van alle ijdele woorden die zij gesproken zullen hebben, die de wereld niet dan voor kinderspel en tijdverdrijf acht; en dan zullen de verborgenheden en huichelachtigheden van de mensen openbaar voor allen ontdekt worden. En daarom is de gedachtenis van dit oordeel met recht verschrikkelijk en angstaanjagend voor de bozen en goddelozen, en zeer wenselijk en troostrijk voor de vromen en uitverkorenen; omdat dan hun volle verlossing volbracht zal worden, en zij daar zullen ontvangen de vruchten van de arbeid en de moeite die zij gedragen zullen hebben; hun onschuld zal door allen bekend worden en zij zullen de verschrikkelijke wraak zien die God tegen de goddelozen doen zal, die hen getiranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld. Die overwonnen zullen worden door het getuigenis van hun eigen geweten. En die onsterfelijk zullen worden, op die manier, dat het zal zijn om gepijnigd te worden in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. En daarentegen zullen de gelovigen en uitverkorenen gekroond worden met heerlijkheid en eer. Gods Zoon zal hun naam belijden voor God Zijn Vader en Zijn uitverkoren engelen; alle tranen zullen van hun ogen afgewist worden; hun zaak, die nu tegenwoordig door veel rechters en overheden als ketters en goddeloos veroordeeld wordt, zal bekend worden de zaak van Gods Zoon te zijn. En tot een genadige vergelding zal de Heere hen zo'n heerlijkheid doen bezitten, als het hart nooit zou kunnen bedenken.
Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften van God in Jezus Christus, onze Heere.
Dit artikel is beantwoord door
Redactie Refoweb
Bijzonderheden:
Mailadres: vragen@refoweb.nl