Volwassendoop in Gereformeerde Gemeente
J.P. van den Brink | Geen reacties | 04-09-2020| 16:23
Vraag
N.a.v. een volwassendoop in een Gereformeerde Gemeente heb ik de volgende vragen. Is er een richtlijn eerst belijdenis doen en daarna dopen? Nu werd eerst de volwassendoop bediend, daarna deden de anderen belijdenis en degene die gedoopt was, gaf geen antwoord op die vragen. In een andere Ger. Gem. was dit wel het geval.
Mag een dominee of kerkenraad dit zelf beslissen? Hoe kan het dat een dominee vraagt om de “betekende zaak” in het gebed? Mij is altijd geleerd dat je bekeerd moet zijn om volwassen gedoopt te kunnen worden.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Dank voor je vraag. De vraag en de formulering van de vraag (er zit nogal een ‘lading’ in je vraag en je vraagt mij om een oordeel over de handelwijze van een predikant of kerkenraad – heb je het die dominee of die kerkenraad zelf al gevraagd?) geeft ons aanleiding om nog eens zorgvuldig na te gaan hoe wij hebben om te gaan met belangrijke instellingen van onze Heere Jezus Christus. De Heilige Doop is een van de twee door Hemzelf ingestelde sacramenten en het is van het hoogste belang dat wij Zijn richtlijnen rond dit sacrament nauwkeurig kennen en navolgen.
Toen de Heere Zijn discipelen de opdracht gaf om de Blijde Boodschap wereldwijd te verkondigen, heeft hij daarbij bevolen tot het dopen van hen, die door hun woord in Hem zouden gaan geloven: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. Mattheüs 28:19. Het teken van de doop mag dus niet gegeven worden aan alle mensen zonder onderscheid, nee: er gaat onderwijs aan vooraf en dat onderwijs gaat door, ook nadat de doop is bediend: lerende hen onderhouden... Dat is de functie van de prediking waardoor de gemeente zondag aan zondag wordt onderwezen uit Gods Woord.
Aan wie mag de Heilige Doop worden bediend? We lezen hiervan een ondubbelzinnige aanwijzing in de geschiedenis van de doop van de moorman in Handelingen 8. In die geschiedenis zien we de moorman in verwarring uit Jesaja 53 lezen, terwijl hij geen notie had van wat hij aan het lezen was. Filippus nam dat Schriftwoord als uitgangspunt voor zijn onderwijs en beginnende van diezelfde Schrift verkondigde hij hem Jezus. Dat onderwijs draagt vrucht en er komt in de Moorman de begeerte om, nu hij de betekenis van deze blijde boodschap verstaan heeft, nu ook het teken, de Heilige doop, te mogen ontvangen. En dan formuleert Filippus de grondvoorwaarde hiervoor: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. Handelingen 8:37a En de Moorman sprak toen de geloofsbelijdenis uit, die de basis, kern en samenvatting vormt van alle in de loop van de geschiedenis uitgeschreven geloofsbelijdenissen: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.
Dus bij (volwassen)doop is de volgorde: onderwijs, geloof, bediening van de Heilige Doop (ik laat voor de beantwoording van deze vraag het stuk van de kinderdoop nu even liggen).
Naar mijn weten wordt deze volgorde in alle reformatorische kerken gevolgd. Ook in de beide situaties die in je vraag wordt genoemd. Laat ik dat proberen uit te leggen. Sinds de belijdenis van de moorman (die feitelijk dezelfde is als de belijdenis van Petrus in Mattheus 16:16) is het noodzakelijk gebleken om deze belijdenis uit te breiden en toe te spitsen (omdat de leer die naar de godzaligheid is door vele dwaalleraren is aangevallen), maar de kern is altijd gebleven: Jezus Christus (=Hij die Zalig maakt), Gods Zoon.
De kerkelijke formulieren die onder andere ook voor de doopsbedieningen zijn geschreven, vinden hun oorsprong uit de tijd vlak na de reformatie, in dezelfde tijd waarin ook de Heidelbergse Catechismus is ontstaan. In het formulier voor de bediening van de Heilige Doop aan volwassenen vinden we de drie hoofdelementen terug. Voordat aan de dopeling de vijf belijdenisvragen worden gesteld, wordt verwezen naar het private (persoonlijke) onderwijs (1) dat de dopeling vooraf heeft ontvangen. Overigens is het formulier zelf een uiteenzetting/onderwijzing van de leer van de Heilige Doop uit de Schrift, waarvan de formuleringen uit dit formulier en dat van voor de doopsbediening aan de kleine kinderen vrijwel woordelijk overeenkomen. Met het beantwoorden van de vijf doopvragen doet de dopeling belijdenis (2) van zijn geloof, zoals gezegd met als kern nog steeds de belijdenis van de moorman, iets uitgebreider geformuleerd in de derde vraag.
- In de eerste vraag belijdt de dopeling dat hij of zij gelooft in God (Vader, Zoon en Heilige Geest);
- In de tweede vraag belijdt de dopeling zijn of haar boetvaardigheid en leedwezen over de zonde (zowel de erfzonde als de dadelijke zonden);
- De derde vraag is de belijdenis van de moorman en daarbij de expliciete belijdenis dat door het geloof de dopeling vergeving der zonden in Jezus’ bloed ontvangt. (let op: er staat niet ontvangen heeft, maar ontvangt!);
- Met het positief beantwoorden van de vierde vraag onderschrijft de dopeling de geloofsleer zoals deze in deze gemeente uit het woord geleerd wordt. Daarbij wordt ook beloofd dat de dopeling afstand neemt van met de Schrift strijdige dwaalleringen en dat de dopeling zal volharden in het gebruik van het Heilig Avondmaal;
- De vijfde vraag is een belijdenis van de dopeling dat hij dit geloof met een christelijke levenswandel zal versieren en zich zal onderwerpen aan christelijke vermaningen.
Na de beantwoording van deze vragen vindt de bediening van de doop plaats (3).
De volgorde is dus dezelfde als in Handelingen 8. Onderwijs, belijdenis, doop. In de liturgie rond de doop doet de dopeling dus (voorafgaand aan de daadwerkelijke doopsbediening) al belijdenis des geloofs. In die zin is het liturgisch correct dat de dopeling niet nog eens antwoord gaat geven op de belijdenisvragen als in dezelfde dienst ook anderen, die al dooplid zijn, belijdenis des geloofs afleggen.
Wij kennen geen formulier voor de belijdenisdiensten als zodanig. Wel is het in de meeste reformatorische kerken gebruikelijk om bij het doen van belijdenis de zogeheten vier vragen van Voetius (of varianten daarop) te stellen. Hoewel in letterlijke formulering anders dan de bovengenoemde vragen uit het doopsformulier, zijn ook in de vragen van Voetius dezelfde elementen terug te vinden. De meest gangbare redactie van de vragen van Voetius vind je onder meer aan het eind van het kort begrip in de de meeste kerkbijbeltjes (er zijn voor wat de letterlijke formulering verschillende versies in omloop).
- De eerste vraag gaat over het gezag van de Heilige Schrift en is daarmee een alternatieve formulering van de eerste vraag uit het doopsformulier naar het geloof in de God van diezelfde Heilige Schrift; Doordat er gesproken wordt over de ware zaligmakende leer is het ook een indirecte formulering van de belijdenis van de moorman (derde vraag uit het doopformulier). Indirect wordt hier ook het element van de boetvaardigheid over de zonde beleden, omdat dit een kernonderdeel is van de zaligmakende leer vaan de Heilige Schrift. De geloofsleer komt voort uit de Heilige Schrift;
- De tweede vraag gaat over de geloofsleer en heeft sterke parallellen met de vierde vraag uit het doopformulier;
- De derde vraag gaat over de christelijke levenswandel (zie vraag vijf uit het doopformulier);
- De vierde vraag gaat over de onderwerping aan het ambtelijk gezag.
Binnen de Gereformeerde Gemeenten worden bij het doen van belijdenis ook de vragen van Voetius gesteld, hoewel ik persoonlijk heb kunnen waarnemen dat de letterlijke formulering van de vragen hier en daar nog wel wat kan verschillen – waarbij overigens in alle gevallen de kernzaken overeenkomen met de hierboven gegeven samenvatting.
Dus er is binnen de Gereformeerde Gemeenten geen vaststaand protocol voor een belijdenis dienst en/of voor de doopsbediening bij volwassendoop. In de praktijk zullen er dus kleine verschillen zichtbaar blijven, zoals ik in een eerder antwoord over het handhaven van de Dortse kerkorde al heb uiteengezet. Voor zover ik kan waarnemen raken deze kleine verschillen niet de wezenlijke zaken die bij belijdenis en/of doopsbediening Bijbels gezien noodzakelijk zijn. Zoals gezegd, het is niet nodig dat (als de dopeling juist geloofsbelijdenis heeft afgelegd voorafgaand aan zijn doop) hij of zij enkele ogenblikken daarna nog een keer vragen met dezelfde zakelijke inhoud opnieuw bevestigend zou moeten beantwoorden. Maar is het on-Bijbels of fout om diezelfde vragen nogmaals te beantwoorden? Is het fout om je belijdenis te herhalen? Strikt noodzakelijk is het niet, maar fout? Waarschijnlijk zal de redenering in die andere gemeente zijn geweest: Nadat de dopeling het teken van de Heilige Doop heeft ontvangen, is hij dooplid, net als de andere belijdeniscatechisanten en gaat hij gewoon met de groep mee in het doen van belijdenis. Nogmaals: hoog-liturgisch niet fraai en mogelijk niet volledig doordacht, maar die goede belijdenis twee keer uitspreken zal toch geen straf voor de betrokkene zijn, maar een zaak van vreugde! Als we de belofte van de Heere in gedachten nemen: Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is (Mattheüs 10:32), dan zou ieder kind van God die belijdenis zo vaak willen doen als het maar kan. Toch?
Tenslotte je vraag over het gebed van de dominee of de dopeling de betekende zaak zou mogen leren kennen (waarbij je waarschijnlijk veronderstelt dat de dominee wilde uitspreken dat de betrokkene nog onbekeerd was) en je opmerking dat onbekeerde mensen niet mogen worden gedoopt.
Over formuleringen hierover is veel gestreden en er zijn veel misverstanden. Je zou binnen de Gereformeerde Gemeenten slechts belijdenis doen van de leer en hiermee zou een derde weg geschapen zijn: niet bekeerd; toch ook niet bruut onbekeerd; maar eerlijk onbekeerd. Een uiterlijke belijder, maar geen Avondmaalganger. Een nette kerkganger. Of zoals bij de Joden in de tijd van de Heere Jezus: wij zijn Abrahams zaad en hebben genoeg aan een uiterlijke godsdienst. Laat ik er wat verder met je over meedenken.
Met vreugde denk ik terug aan de belijdeniscatechisaties en de belijdenisdiensten die ik gedurende mijn periode als ouderling heb meegemaakt. Ook de bediening van de volwassendoop heb ik daarbij mee mogen maken. Wat een wonder van God, Die doorgaat met Zijn kerkvergaderende werk ook in onze donkere tijd. Helaas is er in onze kerken ook veel mis. De kerk in deze bedeling leeft nog steeds buiten het paradijs. Er is veel buitenkant in onze kerken; niet alleen in de Gereformeerde Gemeenten, maar in het geheel van onze reformatorische zuil. (zie 'Buitenkant christendom')
Mag je onbekeerd gedoopt worden? Nee! Mag je onbekeerd belijdenis doen? Nee! mag je onbekeerd trouwen voor de kerk? Nee! Mag je onbekeerd eten en drinken? Nee! Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods. (1 Korinthiërs 10:31). Leg daar je leven maar eens na en verootmoedig jezelf voor de Heere God! Wie komt er ongeschonden uit?
Bij onze belijdeniscatechisanten houden we de spanning van de onmogelijkheid van het onbekeerd leven hoog; tegelijkertijd proberen we de onze catechisanten voor te houden dat de toegang tot Gods genadetroon altijd openstaat.
Hoe doe je dat pastoraal? Ik verwijs graag naar een Bijbels voorbeeld. Toen Naomi met haar schoondochters Orpa en Ruth terugkeerde naar Israel, hield zij hen voor dat zij niets in Israel te zoeken hadden. Zij hoorden er niet bij en zij waren onbekeerd. Maar toen Ruth beleed: uw volk is mijn volk, en uw God mijn God, (Ruth 1:16) hield haar verzet op. Ze stelde niet de eis: ben je wel bekeerd, maar ze liet biddend en betrokken God Zijn eigen werk bevestigen, gelovend en vertrouwend dat God Zijn eigen werk af zal maken. Later zal ze zeggen: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet, hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe (Ruth 3:18).Zo bid ik voor mijn belijdeniscatechisanten. En ja, ik bid er ook voor dat ze de beleden en betekende zaken van hun belijdenis en doop meer en meer zouden mogen leren kennen en verstaan! Zo bid ik voor de kerk. Ik lijd aan en heb verdriet om de Orpa’s, die zelfs na een aanvankelijk ja-woord toch naar haar eigen wereld terugkeren. Ik ben blij en dankbaar voor de Ruth’s die weliswaar zelf geen grote woorden durven of willen spreken, maar die toch hun ja-woord in de gemeente willen geven. Verwonderd soms ook als ik merk hoe de Heere doorwerkt.
Ik weet niet precies waar je op doelt met je opmerking over de dominee die bidt om de betekende zaak, maar het is helemaal niet on-Bijbels of verkeerd om ook voor bekeerde mensen om bekering te vragen. Efraïm bidt: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God! Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb (Jeremia 31:18, 19).
Weet je, ik zie uit naar belijdeniscatechisanten en dopelingen, die juist onbekeerd zijn in eigen oog. Mensen die in de onmogelijkheid zijn terechtgekomen. Want zo heeft de Heere ook in zijn omwandeling op aarde mensen begeleid. De rijke jongeling wilde zijn lijstje van goede werken op orde hebben; Hij kreeg van de Heere een voor hem onmogelijke opdracht: verkoop al wat je hebt en geef het de armen. De vrouw bij Samaria dacht een oplossing voor de moeizame taak van het dagelijks waterputten te hebben gevonden. Zij krijgt een voor haar onmogelijke opdracht: Ga heen, roep uw man, en kom hier. Zo maar twee voorbeelden; er zijn er meer. Hij maakte dat het nood werd in hun leven. En de uitwerking van die pastorale aanpak kan tweeledig zijn: de rijke jongeling ging verdrietig heen, want hij was rijk. De Samaritaanse vrouw erkende: deze is de Christus en beleed haar schuld bij God en de mensen.
Moeten we aan dopelingen / belijdeniscatechisanten vragen of ze hun bekeringsgeschiedenis kunnen vertellen? En mogen we niet vragen: Ben je al eens oprecht zondaar voor God geworden? Waar is de nood van je leven? God te missen en Hem niet te kunnen missen? Terecht te komen in een weg van onmogelijkheid om nog zalig te kunnen worden? Om dan, als Ruth het advies te krijgen om stil te zitten en de oplossing van de kant van de Losser te verwachten?
Ik heb enkele jaren geleden de Heidelbergse catechismus in zingbare verzen proberen weer te geven. Sta mij toe de berijming bij zondag 21 het eerste vers hier te citeren als besluit:
Zingen bij zondag 21, wijs: Psalm 133:
Gods Zoon heeft Zijn gemeente Zelf vergaderd.
Uit al de naties is een volk genaderd,
getrokken door Zijn Geest en Woord,
tot eeuwig leven, wat bij Jezus hoort;
verenigd door geloof waaruit ik merk:
dit is Zijn werk, dit is Zijn Kerk.
Want de Kerk, dat is echt Gods werk.
Ik hoop dat je wat aan dit antwoord hebt.
J. P. van den Brink
Dit artikel is beantwoord door
J.P. van den Brink
- Geboortedatum:10-06-1960
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Eindhoven
- Status:Inactief