Zaligheid van onze kinderen
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok | Geen reacties | 17-01-2005| 00:00
Vraag
We hebben twee keer een miskraam meegemaakt en nog steeds worstel ik met de vraag hoe het zit met de ziel en zaligheid van onze kinderen? Mag ik geloven dat ze in de hemel zijn? Als antwoord wordt vaak gegeven: daarom moeten godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, die God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. Maar wanneer ben je dan godzalig of zoals ergens anders staat gelovig? Ben je dat als je trouw naar de kerk gaat? Hoe weet ik nu of ik gelovig ben?
Antwoord
De vragen hierboven gesteld zijn heel herkenbaar. Je bent in blijde verwachting, je ziet samen uit naar de geboorte van het kind dat door God (!) is verwekt in de moederschoot... en dan ineens dat hartverscheurende dat het misgaat. Dat de vrucht afsterft. Dat de levensdraad door de Heere wordt afgesneden, nog voordat het kind het levenslicht heeft aanschouwd. Een groot verdriet. Een paar pastorale kanttekeningen.
1. Met hoeveel vragen een miskraam omgeven kan zijn, laten we nooit vergeten dat we ook hierin van doen hebben met door God geschapen leven. Ook van dit leven geldt: "Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was" (Ps. 139:16).
2. Dat betekent dat ook het leven van een reeds in de moederschoot overleden kind toch door God is gewild. Hij schept nooit zomaar iets. Doet nooit iets in het wilde weg om het dan vervolgens weer af te breken, geheel willekeurig zonder enig plan. Nee, Zijn scheppen gaat altijd terug op Zijn raad en welbehagen en met alles wat Hij doet, heeft Hij heilige bedoelingen. Daar ligt een geweldige troost in. Want dit betekent dat de zo vroeg overleden vrucht van God uit gezien(!) geen nutteloos leven is geweest en de zwangerschap van de moeder geen zinloze zwangerschap. Nee, het heeft alles een plaats gehad in Gods raad en heeft dat nog! Al was het alleen maar dat het een (a.s.) vader en moeder blijvend bindt aan Gods genadetroon. Ook al blijven zin en doel voor ons met veel duister omgeven, wees ervan overtuigd dat Gods bedoelingen nooit verkeerd zijn. Integendeel, Hij is in al Zijn plannen en handelingen altijd "rechtvaardig, wijs en goed".
3. Waar is ons kind dan? Ook van Gods oordeel over uw kleine kunnen we op grond van de Schrift niets anders zeggen dan dat ook altijd zal zijn “barmhartig, wijs en rechtvaardig”, zoals Hij naar Zijn wezen ook is. Alleen al deze wetenschap zou ons genoeg moeten zijn. Want zou Hij Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft maar Hem heeft overgegeven tot in de dood van het kruis om diepgevallen zondaren te kunnen redden en verlossen, het ooit verkeerd kunnen doen? Nee toch!
4. In de Dordtse Leerregels lezen we echter nog iets meer. Daarin lezen we, D.L.R., I, 17: “Nademaal wij van de wil van God uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17:7, Hand. 2:39 en 1 Kor. 7:14)”.
5. Hierbij moeten we erop letten dat de zaligheid van de jonggestorven kinderen niet afhankelijk wordt gemaakt van de godzaligheid van de ouders. Ze worden niet zalig omdat ze godzalige ouders hebben. Nee, onze Dordtse vaderen zeggen: ze worden zalig omdat God aan Zijn verbond gedenkt! Aan de Middelaar van het verbond! Aan het bloed van het verbond! Aan de beloften van het verbond! Omdat Gods verbond geen vodje papier is maar waarheid van Godswege, dáárom behoeven godzalige ouders niet te twijfelen aan de verkiezing en de zaligheid van de kinderen die God reeds in hun kinderjaren wegneemt. De grond voor hun zaligheid ligt dus nimmer in het geloof van de ouders maar in God en Zijn verbond, zo vol van Christus en Zijn bloed.
6. Vader Brakel schrijft zelfs: “Alle kinderen der bondgenoten, hetzij bekeerden of onbekeerden, hetzij voor of na het ontvangen van de doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods in hetwelk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen des verbonds; zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad des vaders” (Redelijke Godsdienst dl. II, hfdst. 39, prgf 25). De zaligheid van de jonggestorven kinderen wordt dus ook door hem op grond van de Bijbel losgemaakt van de genadestaat van de ouders.
7. Waarom staat er dan toch dat “godzalige ouders” niet behoeven te twijfelen aan de zaligheid van hun jonggestorven kind? Omdat alleen zij op rechte wijze uit Gods verbond leven en er door de genade van de Heilige Geest geestelijke vertroosting en vermaning uit mogen ontvangen. Ware troost ontstaat immers alleen daar waar we ophouden te redeneren, waar we de Heere niet verdenken in Zijn heilige bedoelingen, Hem leren geloven op Zijn Woord en onszelf met al het onze leren terugleggen in Zijn hand. Maria, de moeder van de Heere Jezus wist niet, hoe het allemaal kon en allemaal zou gaan, toch sprak ze: ‘Zie, de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar Uw Woord’ (Lk. 1:38). Die gestalte bidden we ook elkaar van heler harte toe.
Ds. L. W. Ch. Ruijgrok
Dit artikel is beantwoord door
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok
- Geboortedatum:16-12-1955
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Waarder/Driebruggen
- Status:Inactief