Herkenning in de hemel
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok | Geen reacties | 31-07-2004| 00:00
Vraag
Zal er herkenning zijn in de hemel?
Antwoord
Met het oog op de vraag of er herkenning is in de hemel, geef ik graag weer wat Wilhelmus à Brakel hierover schrijft in zijn bekende geschrift: “Redelijke Godsdienst”, dl. II, blz. 776. Onder het kopje “Ook zal er kennis zijn van elkander: schrijft hij daar:
“Nog is er een bedenking: Of men in de hemel elkander zal kennen?
Antw.: Alhoewel de kennis niet zal zijn als hier, en met lichamelijke betrekking en genegenheden vergezelschapt, zoo achten wij, dat de leeraars de lidmaten, de lidmaten de leeraars, de man de vrouw, de vrouw de man, de ouders de kinderen, de kinderen de ouders, de bloedverwanten en hier bekenden elkander zullen kennen; dat allen die in den Bijbel geroemden, en allen die in heerlijkheid uitmunten, van allen gekend zullen worden, en verder, dat allen in den hemel van allen en een ieder gekend zullen worden, en door openbaring Gods, en door den eeuwigen omgang met elkander, daar zal niemand vreemdeling zijn, of als zoodanig van iemand aangezien worden, want men zal het geheugen niet verloren hebben; onkunde is zwakheid, en daar zal geene onvolmaaktheid zijn; de gemeenschap zal daar volmaakt met elkander zijn, en dies niet blindelings, maar met kennis; ik acht dat men de wegen, die de Heere een ieder geleid heeft, elkander zal verhalen, en de volmaaktheden van God, die zich in iederen stap opdeden, met elkander zal roemen en prijzen, zoodat men niet zonder op elkander te denken, ieder voor zich zelven alleen zal bezig zijn in de onmiddellijke beschouwing van God; maar dat men als menschen doch verheerlijkten, met elkander verkeeren, en met elkander God verheerlijken. De discipelen kenden Mozes en Elia op den heiligen berg, Matth. 17:3. De armen kennen hunne weldoeners, als zij ze in de eeuwige tabernakelen zullen ontvangen, Luk 16:9. Het missen van de zijnen zal daar geene droefheid baren, omdat alle lichamlijke betrekking en genegenheden daar ophouden, en de rechtvaardigheid van God al zoowel de stof van blijdschap en verheerlijking van God zal zijn, als zijne goedheid'.
Samenvattend: Ã Brakel is er ten volle van overtuigd dat er in de hemel herkenning zal zijn. Ik ben het daarin van harte met hem eens. Gods kinderen zullen in de hemel geen vreemden voor God maar ook geen vreemden voor elkaar zijn. Zoals de gemeenschap met God volmaakt zal zijn, zo ook de gemeenschap met elkaar. En hoe zal er waarachtige gemeenschap met elkaar kunnen zijn, als je elkaar niet kent en herkent?
Prachtig vind ik de opmerking van à Brakel dat dit kennen en herkennen deels berust op openbaring en deels op eeuwige omgang met elkaar. Inderdaad, je leeft tot in alle eeuwigheid met elkaar, je staat samen in de ene dienst van God, zou je elkaar dan niet kennen en herkennen? Zoals de kinderen van een gezin elkaar kennen en herkennen, zo ook de kinderen van het huisgezin van God. De gemeenschap met God draagt ook zorg voor waarachtige onderlinge gemeenschap.
Prachtig is ook de zinsnede waarin hij aangeeft dat dit kennen en herkennen in dienst staat van de verheerlijking van God! Men zal elkaar de bijzondere wegen van God verhalen. De één is zus, de ander is zo geleid. En daarbij gebruikt God ook mensen! Een preek, een getuigenis, een ontmoeting, een geschrift van een reformator enz., enz. Het belijden van deze dingen gaat dus ook niet buiten kennen en herkennen om.
Bovendien, als er reeds nu blijdschap is in de hemel over één zondaar die zich bekeert, zal het dan ook niet tot eeuwige blijdschap van Gods kinderen zijn als een moeder haar zoon die bij haar sterven nog midden in de wereld leefde, toch mag verwelkomen in de heerlijkheid? Als een predikant een gemeentelid dat zich gedurende zijn dienst geheel afkeerde van God en Zijn dienst en voor wie hij misschien veelvuldig op de knieën heeft gelegen, toch mag ontmoeten in de eeuwige tabernakelen? Ja, toch? Dat is toch alles: soli Deo gloria! En daarom: juist het kennen en herkennen zal tot meerdere glorie van God zijn! Voor één ding moeten we wel oppassen en daar waarschuwt Brakel ook voor: de verhoudingen in de hemel en straks op de nieuwe aarde zullen anders zijn dan op aarde. Het gaat niet allereerst om de ontmoeting met deze of gene: vader of moeder, man of vrouw. Nee, het gaat om de ontmoeting, het leven en de gemeenschap met God. Dat is het eerste en het centrale. De onderlinge gemeenschap is daar vrucht en gevolg van.
Vervolgens zal het in de heerlijkheid ook niet zo zijn dat de één er uitspringt boven de ander. Anders gezegd: de oude huwelijks- en gezinsverhoudingen zullen daar niet terugkeren, in die zin dat we de één meer zullen liefhebben dan de ander. Nee, al Gods kinderen vormen samen het éne huisgezin van God waarvan God Vader is en Jezus Christus de oudste Broeder en ze zullen allen in volmaaktheid geleid worden door Zijn Geest. De vraag is: mogen ook wij door genade een levend lid van dat huisgezin zijn?
L. W. Ch. Ruijgrok
Dit artikel is beantwoord door
Ds. L.W.Ch. Ruijgrok
- Geboortedatum:16-12-1955
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Waarder/Driebruggen
- Status:Inactief