Zwanger van de duivel
Ds. P. Molenaar | 1 reactie | 22-10-2019| 08:04
Vraag
Mag je als dominee beweren dat iemand anders “zwanger van de duivel” is? Kan je zover gaan in een preek? Nog een vraag, een dominee moet van de preekstoel geen steekstoel maken. Tot waar reikt deze grens? Actuele ontwikkelingen welke tegen het Woord ingaan moeten soms worden genoemd en er moet gewaarschuwd worden tegen allerlei wind van leer. Populaire plaatsen die veel refojongeren trekken, waar vraagtekens bij gezet kunnen worden, worden soms eerlijk benoemd en veroordeeld. Dit moet toch gebeuren in een preek? Men mag hier toch niet over zwijgen?
Antwoord
Beste vrienden,
Best een moeilijke vraag en daarom een wat uitgebreid antwoord. De uitdrukkingen die je op de kansel hanteert moeten altijd Bijbels verantwoord zijn. Daarbij is het nodig tijd en wijze te weten. Je kunt niet bestraffingen uitspreken die niet Bijbels onderbouwd zijn. Ontdekkende prediking is nodig, maar wel dient de liefde van Christus te dringen en ook is nodig dat de prediking ook iets heeft van het weten van de schrik des Heeren voor ons als predikers. Lees daarom dat eens goed na in 2 Korinthe 5. Let daarbij vooral op de verzen 11-16. De zonden moeten zeker aangewezen worden. De ontdekkende functie van de wet, die als een spiegel moet voorgehouden worden in de kerkdiensten, is daarbij zeer belangrijk. Het is wel heel belangrijk dat de gemeente zich daarin spiegelt, opdat zij door de schuld die aangewezen wordt door de spiegel van Gods wet, en zij zo de eigen zonden door de Geest ontdekt, de toevlucht neemt tot Christus om vergeving van schuld te ontvangen.
We moeten daarbij nooit in de eerste plaats de zonden bij de anderen zoeken, maar wel bij onszelf. We moeten in een kerkdienst onder de preek spiegelkijkers zijn en geen ‘ruitenkijkers’ (dus kijken wat de ander verkeerd doet). Wanneer we immers met één vinger de zonden wijzen naar de ander, dan wijzen we tegelijk toch met de andere vingers naar onszelf terug? Wanneer we iets verstaan van de zonden waarvan wij verlost moeten worden en die ons door God om Christus’ wil vergeven moeten worden, worden we milder toch voor anderen?
Verder is het bevestigingsformulier tot predikanten een goede les wanneer de taak van predikanten beschreven wordt: “Leren, vermanen of aansporen, vertroosten en bestraffen.” Die volgorde is, denk ik, Bijbels geënt. De toepassing moet altijd uit de leer die gebracht wordt voortvloeien. Je kunt niet lukraak, te pas en te onpas bepaalde dingen als zonde bestempelen, zonder dat je die fundeert op de Bijbel. De volgorde van de genoemde taak van predikanten laat zien dat de opdracht heel precies is en daarom zorgvuldig voor Gods aangezicht vervuld moet worden. Zo zien we dat ook in de profeten van het Oude Testament en de apostolische brieven in het Nieuwe Testament. De bestraffingen komen meestal voor aan het eind van de apostolische brieven. Dus dat betekent dat de apostelen een duidelijke orde hadden in hun prediking: eerst het Bijbels onderwijs en daarna de toepassing! En dat alles in navolging van Christus, de grote Profeet en Leraar van de Kerk!
Je noemt hier de uitdrukking “zwanger van de duivel.” Dat is zeker een zeer sterke bestraffing. Mijn vraag is hoe dat gezegd wordt? Ik heb, eerlijk gezegd, nooit van deze uitdrukking gehoord. Je moet dan kijken in welk verband zware bestraffingen genoemd worden en of die er echt op gericht zijn om zondaren te behouden. Zo deed Johannes de Doper ook. Hij wees zonden uit de praktijk van het leven van alle dag aan toen hij preekte bij de Jordaan. Hetzelfde deed Jezus als Hij het “wee u” over de Schriftgeleerden uitsprak (Mattheüs 23). Hetzelfde deed de apostel Johannes, de apostel der liefde, in 1 Johannes 3, die scherp onderscheidt de kinderen Gods en de kinderen des duivels. Heeft Jezus niet net zo gesproken als Hij spreekt over “de vader der leugens en over de mensenmoordenaar van den beginne” (Johannes 8)? Dat betekent dat we in navolging van Christus zeker ontdekkend moeten preken over het werk van de duivel met zijn verleidingen. Daarin ging Christus de apostelen en profeten voor. Alleen de drijfveer moet zijn: “de liefde van Christus dringt ons.” Wie heeft immers meer liefde dan Christus Zelf om zondaren te behouden? Daaruit blijkt dat ook bij een bestraffende prediking de toon de muziek maakt en dat is de liefde en de ernst om zondaren tot Christus te brengen!
Onze belijdenisgeschriften hebben de dwalingen scherp bestreden. Op grond van het Woord worden de dwalingen ontmaskerd. Maar de diepe ondertoon van de belijdenisgeschriften is steeds geweest: Haat de dwaling, of de zonden, maar heb de zondaar lief! Zo zijn de reformatorische belijdenisgeschriften opgesteld. Zo moeten we ook helder in de preek de Belijdenis naspreken.
Wat de actuele vragen betreft waarmee onze refojongeren (en anderen) zitten, die dienen ook concreet aan de orde gesteld te worden. Lijnen waarin het Woord zeer duidelijk is moeten zeker in de prediking aan de orde gesteld worden. Onze jongeren vragen om duidelijke antwoorden. We moeten wijzen op de twee wegen die de Bijbel ons leert en de ene Naam, Die onder de hemel tot zaligheid is gegeven. Het is laf wanneer we als predikanten die vragen laten liggen of onduidelijk antwoord geven. Daarom dienen predikers ook kennis te nemen van wat er in de eigen omgeving gebeurt. Zo heeft Jezus met alle profeten en apostelen de eigen tijd doorlicht. Daarom hebben we ook zo de geesten te beproeven of die uit God zijn. We dienen het werk van wat tegen Christus is te onderkennen. Hoe goed is het daarom dat er uit de Heidelbergse Catechismus gepreekt wordt, die duidelijke lijnen trekt vanuit het Woord met het oog op het leven van alle dag. Daarom, bij alle vragen die gesteld worden, dien je de vraag te stellen of je met een bepaalde zondige praktijk voor de rechterstoel van Christus kunt verschijnen. De rechte prediking trekt immers de ultieme lijn door tot voor de rechterstoel van Christus!
De vraag die overblijft is of we van de preekstoel een steekstoel mogen maken. Daarop kunnen we kort antwoorden dat we nooit als predikanten de preekstoel mogen misbruiken om bijvoorbeeld persoonlijke dingen op de preekstoel te brengen. Wanneer je bezwaren hebt tegen een bepaald gemeentelid, dien je dat als pastor met hem onder vier ogen te bespreken, maar nooit vanuit een ivoren toren de verkeerde praktijken van iemand zo maar lukraak van de kansel benoemen, terwijl die gevoelig kunnen liggen in een buurt of een familie. We dienen als predikanten vooral pastoraal, dus met wijsheid en tact, misstanden in de gemeente te ontmaskeren. De preekstoel is te heilig om die plaats te misbruiken. Altijd moet de vermaning in de preek met liefde en besef van eigen tekort gebracht worden. Daarom doet de predikant voor de kansel het gebed, voordat hij die beklimt en bidt de gemeente mee: “Zet, Heere, een wacht voor mijn lippen, behoedt de deuren van mijn mond, opdat geen onbedachtzame dingen de predikant mogen ontglippen.” Hij dient ook te allen tijde ervoor te waken om het eigen gelijk te halen. De preekstoel kan dan een gevaarlijke plaats worden als de prediker die plaats zou misbruiken met het oog op zijn eigen gelijk.
Nodig is dus voor ons als predikanten om de dingen vooral pastoraal te benoemen. Laat hij dat ook doen met de kerkenraad in de gemeente onder vier ogen. Wat is het daarom zowel voor de predikant als voor gemeente nodig om alle dingen te toetsen aan het Woord en ook steeds maar te bidden om wijsheid, opdat we in de rechte sporen zullen gaan in de kerk, in het gezin en in het leven van alledag. “Och, schonk Gij mij de hulp van Uwe Geest! Heere, wijst u ons de weg!”
Lunteren, ds. P. Molenaar
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. Molenaar
- Geboortedatum:22-05-1945
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Lunteren
- Status:Actief
Bijzonderheden:
EmeritusDit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
De context is belangrijk, want het kan ook betekenen dat iemand zich alleen met wereldse zaken staat. Dan is het als een metafoor gebruikt. Vergeet niet dat van de duivel gesproken wordt als dat hij de heerser is over de wereld.
Je kunt het anders noemen (voorbeeld): "Wat hebt ghy inden zin? Raest ghy of hebt ghy den duyvel in?", een gezegde met vrijwel dezelfde betekenis: bezeten zijn van de duivel. Het komt uit een zin die te vinden is in: "Veelderhande Geneuchlicke Dichten, Tafel-spelen, ende Refereynen" Uitgave: Antwerpen, 1600. Maar de gezegd is ouder en dateert van 1500 e.v.
Vaak staat het voor iemand die vol boosheid is, kwade plannen heeft, iemand die slechte bedoelingen heeft.
Opvallend is wel dat vandaag de dag dergelijke gezegdes nog nauwelijks worden gehoord of gelezen, maar in de Middeleeuwen tot aan de 20ste eeuw des te meer!
Van al die gezegdes die over de duivel gaan zijn er nog maar een paar die nog vaak gebruikt worden: "Als men van de duivel spreekt trapt men hem op zijn staart" en "advocaat van de duivel" - de betekenissen zijn m.i. genoegzaam bekend.
De vragensteller meldt echter niet in welke context de predikant dit heeft gezegd.