Verband tussen wonderbare spijziging en Pascha
Ds. B.M. Meuleman | Geen reacties | 20-09-2019| 11:27
Vraag
Afgelopen zondagavond las ik Johannes 6: 1-15 over de eerste wonderbare spijziging. In vers 4 staat dat het bijna Pascha is. Vervolgens lees ik in vers 11: “En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende, deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen, die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel zij wilden.” Ik moest toen zelf onmiddellijk denken aan het Pascha van Jezus met Zijn discipelen. Waar staat (o.a. Lukas 24:26): “En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.”
In de andere evangeliën gaat het bij de wonderbare spijziging ook over het breken van het brood. Bijvoorbeeld Markus 6:41: “En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de twee vissen deelde Hij voor allen.”
Nu heb ik niet zoveel bijbelverklaringen liggen thuis, maar nergens ging het over de, in mijn ogen, toch bijzondere gelijkenis van de teksten. Zouden deze teksten een verband kunnen hebben, of zoek ik dan dingen die er niet zijn?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Bedankt voor je vraag. Het is fijn te zien dat je een oplettende lezer van de Bijbel bent en opmerkzaam bent op het woord- en taalgebruik in verschillende delen van de Schrift. Het is goed om Schrift met Schrift te vergelijken; één van de belangrijkste criteria om te komen tot een verantwoorde, Bijbelse uitleg.
Wat betreft je vraag: wanneer op verschillende plaatsen in de Bijbel hetzelfde woord of woordgebruik voorkomt, wil dat nog niet altijd zeggen dat daar een uitlegkundig verband tussen zit. Dat heeft enerzijds te maken met de vertaling. Een vertaling geeft niet altijd de verschillen in woordbetekenissen weer zoals die in de grondtaal tot uiting komen. Dat zie je ook in de vertaling van “het brood breken” in Markus 6:41 en het breken van het brood tijdens het Pascha. Het woord “breken” lees je overigens niet in Johannes 6:11. Het breken van het brood tijdens de wonderbare spijziging wordt in het Grieks met een uitgebreider werkwoord weergegeven dan tijdens het Pascha. Tijdens het Pascha is het eenvoudig: breken. Bij de wonderbare spijziging ligt de nadruk op “het in stukken (of stukjes) breken.” In de Statenvertaling zien we dit verschil in nuance niet terug maar wordt hetzelfde woord gebruikt: breken.
Anderzijds kennen ook wij in ons taalgebruik woorden die wel hetzelfde zijn of op elkaar lijken maar in verschillende teksten of bij verschillend woordgebruik toch geen verband met elkaar houden. Ik denk dat dit ook het geval is met het verband dat jij aanhaalt tussen de verschillende teksten die je noemt. Je noemt het delen en breken van het brood bij de wonderbare spijziging en relateert dat aan het Pascha op grond van de overeenkomst in woordkeuze. Ik denk overigens dat je met Lukas 24:26 bedoelt Matt. 26:26 of Mark. 14:22 of Lukas 22:19.
Nu kan het natuurlijk zijn dat taalkundige overwegingen aanleiding geven tot een dergelijk verband en dienovereenkomstige uitleg. Een gevaar daarbij is wel dat we de Schrift uitleggen op basis van ‘associatie’. Laat ik een voorbeeld noemen. Wanneer je ergens in de Bijbel het woord hout tegenkomt, kun je makkelijk de associatie maken met het kruishout. Toch hoeft dit niets met elkaar te maken te hebben. Hetzelfde geldt voor een algemeen begrip als water. Je kunt dat gemakkelijk associëren met een Bijbels begrip als “levend water”. Toch kan het in deze teksten om volstrekt verschillende dingen gaan. Toegegeven: wanneer je op associatieve wijze de Bijbel uitlegt kan dit heel mooi en geestelijk overkomen. Maar het is lang niet altijd Schriftuurlijk.
Daarom komt er bij Bijbeluitleg meer kijken dan overeenkomsten in taal- en woordgebruik. Om bij je vraag te blijven: het Evangelie van Mattheüs, Markus en Lukas hebben een grote overeenkomst in volgorde van gebeurtenissen, teksten en woordkeuze, waarom deze de synoptische Evangeliën worden genoemd. Dat betekent dat ze bij Bijbeluitleg doorgaans ‘samen worden gezien’, in hun onderlinge samenhang. Het Evangelie van Johannes verschilt in veel opzichten van de andere drie en is zeer waarschijnlijk als laatste geschreven. Dat maakt het moeilijk om de tekst die je noemt, Johannes 6:11, zonder meer te verbinden aan de teksten uit Mattheüs, Markus en Lukas. Een voorbeeld van verschil in woordkeuze is dat in Johannes 6:11 staat dat Jezus dankt voor de broden (waar het woord ‘eucharistie’ van is afgeleid) terwijl in de andere Evangeliën bij de wonderbare spijziging staat dat Hij het brood zegent.
Overigens is bij het Pascha Lukas de enige die het woord “dankzeggen” gebruikt, hoewel volgens sommige handschriften Mattheüs schijft: “en gezegend en gedankt hebbende.”
Een ander aspect bij Bijbeluitleg is te letten op de culturele omstandigheden van de tijd waarin een tekst is geschreven. Zo was het in de tijd van Jezus helemaal niet bijzonder dat brood gebroken werd. Het was de normale manier van doen om brood te breken i.p.v. te snijden zoals wij dat doen. Het brood in de Bijbel lijkt ook niet echt op ons brood. Je moet meer denken aan iets dat lijkt op Turks brood waarvan stukken werden afgebroken en uitgedeeld. Bij het Pascha gaat het dan om Matzes zonder zuurdesem.
Toch denk ik wel dat je gelijk hebt wanneer het gaat om het verband van de wonderbare spijziging en het Pascha binnen het kader van Johannes 6. Je vindt onderliggende theologische lijnen waarbij Johannes de nadruk legt op Jezus, Die het Brood des levens is. Een kerntekst daarbij is vers 27: “Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld.” De wonderbare spijziging wil als wonderteken de schare doen zien dat in Jezus God Zelf Zich openbaart en dat wie in Hem gelooft eeuwig leven heeft. Het is een openbaring van Jezus’ almacht Die mensen niet alleen tijdelijk maar bovenal eeuwig leven wil geven. Hij is het Brood dat uit de hemel is neergedaald opdat de mens daarvan ete en niet sterve, vers 50.
Bezien binnen deze samenhang van Johannes 6 en zijn verdere Evangelie mag je inderdaad een verband leggen tussen de wonderbare spijziging en het Pascha. De wonderbare spijziging wijst heen naar het grote Wonder van Jezus’ Zelfofferande aan het kruis. Jezus wil niets liever dan mensen voeden, niet alleen met dagelijks brood, maar bovenal met Hem Zelf.
Ik hoop dat je Jezus Zelf tot je nemen mag als het hemelse Brood Dat ook jou eeuwig leven geeft. Veel zegen en wijsheid toegebeden bij je verdere Bijbelstudie!
Ds. B. M. Meuleman
Dit artikel is beantwoord door
Ds. B.M. Meuleman
- Geboortedatum:20-05-1972
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Hoogeveen
- Status:Actief