Opzettelijke zonden en vergeving
Ds. P.D.J. Buijs | Geen reacties | 27-05-2019| 11:14
Vraag
Ik heb een vraag over bewuste zonden. Ik lees in verschillende uitleggingen op deze site dat bewuste zonden (weten dat God iets verbiedt en het dan toch doen als christen-zijnde) ook vergeven worden als die persoon berouw heeft en zich ervan bekeert. Maar... hoe weten we zeker dat Jezus’ bloed ook is bedoeld voor bewuste/opzettelijke zonden? In Hebreeën 9:7 wordt gesproken over de offers die de priesters in het Oude Testament brachten voor het volk, voor de zonden die zij in “onwetendheid” hebben gedaan. Sluit dit dan niet de bewuste zonden buiten?
En dan Judas 1:4. Daar staat: “Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen.” Het lijkt te zeggen dat alle mensen die de genade van God misbruiken (gebruiken als toestemming om te zondigen: “God vergeeft toch wel” en “Ik vraag later wel om vergeving” = bewuste zonden), sowieso al tevoren voor het oordeel zijn opgeschreven. Maar wat als zo’n persoon na als christen-zijnde veel bewuste zonden te hebben gedaan en de genade te hebben misbruikt zoals hierboven staat beschreven, hiervan tot inkeer komt, berouw heeft en zich er dus van bekeert... Is er dan vergeving hiervoor? En zo ja, waaruit blijkt dat dan?
Antwoord
Beste lezer,
Allereerst is het van belang om op te merken dat alle zonde ons de eeuwige dood doet verdienen. Immers, we hebben allen gezondigd en missen de heerlijkheid van God (Rom. 3:23). De apostel Jakobus maakt de radicale opmerking: “Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden.” Het gebod van God is immers één. Op grond daarvan belijden we met de Heidelbergse catechismus dat de Heere Zich verschrikkelijk vertoornt over de aangeboren en werkelijke zonden (de zonden dus die we zelf metterdaad bedrijven) en dat Hij die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig wil straffen (zondag 4, antw. 10).
Het Oude Testament maakt echter wel onderscheid tussen zonde met opgeheven hand (bijv. Num. 15:30), dus met opzet, en anderzijds zonde zonder opzet. Denk aan Numeri 35:9-34: er is sprake van iemand die een ander zonder opzet gedood heeft (vers 12): voor hem is er een vrijstad, een asielplaats, waarheen hij mag vluchten (vers 9-15). Voor iemand die een ander bewust, met opzet, gedood heeft, geldt geen pardon (vers 16-21). We moeten wel bedenken dat dit een onderscheid is dat vooral voor de burgerlijke rechtspleging van belang was.
In het Nieuwe Testament wordt die lijn niet zonder meer doorgetrokken: de situatie, zeker voor christenen uit de heidenen, is daar anders. Toch merken we wel dat de Heere op verschillende manieren een onderscheid maakt:
-er is straks verschil in het oordeel voor hen die de weg van de Heere gekend èn verworpen hebben en hen die die weg niet gekend hebben (zie bijv. Matt. 11:20-24);
-er is ook in het NT sprake van een bewust en opzettelijk zondigen-tegen-beter-weten-in. Het gaat dan om een zondigen ten einde toe, zonder dat er bekering volgt. Zie bijv. Hebreeën 10:26v: “Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij de kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor de zonden meer over, maar slechts een verschrikkelijke verwachting van oordeel en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden.”
Het gaat er in deze tekst niet om dat een bepaalde zonde niet vergeeflijk zou zijn, maar om een doelbewust en volhardend kiezen voor de zonde, tot het einde toe. Hier raken we aan de zonde tegen de Heilige Geest, waarover Jezus sprak in o.a. Mattheüs 12:31vv.
Wat is dus het springende punt? Niet de aard van de zonden, maar het vasthouden daaraan, tegen beter weten in. Dan treedt er verharding op. En dan kan er een ‘point of no return’ komen: iemand die zich zo volhardend tegen de Heere verzet, kan op een bepaald moment aan de verharding worden overgegeven. Denk aan de farao in Egypte: we lezen bij de plagen dat hij eerst zichzelf verhardde, daarna dat de Heere zijn hart verhardde: God gaf hem óver aan de verharding, als gevolg van zijn eigen keuze.
Het is echter anders wanneer we een zonde welbewust gedaan hebben (bijvoorbeeld: je keek toch naar porno, terwijl de Bijbel het verbiedt en je geweten je waarschuwt), en ons er dan door Gods genade van bekeren. Dan is er vergeving! Immers: het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van àlle zonde (1 Joh. 1:7). Dat maakt genade nooit goedkoop: er is kostbaar bloed voor gestort. En: het bewijs van echte genade is de bekering: je leert (zij het met vallen en opstaan) met de zonde te breken. Immers: “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat, zal barmhartigheid verkrijgen” (Spreuken 28:13).
We kunnen niet groot genoeg denken van de barmhartigheid van God. Maar juist wie daarvan leert leven, zal er geen misbruik van maken. Op de manier van: och, er is toch wel vergeving, “vergeven is Gods vak”, of dat soort uitspraken meer. Wie zijn zonden belijdt en steunt op het offer van de Heere Jezus, zal een teergevoelig leven leiden: uit liefde tot de Heere, bang om Hem verdriet te doen.
Maar hoe zit het dan met dat “van tevoren opgeschreven zijn voor het oordeel”? De Dordtse Leerregels laten treffend zien dat God in dat oordeel van eeuwigheid (wat we de verwerping noemen) niet willekeurig te werk is gegaan, maar dat Hij in aanmerking heeft genomen wat de goddelozen zouden gaan doen: Hij gaat hen voorbij, Hij laat ze in de ellende “waarin zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort” (DL I,15).
En in het “Besluit” wordt de gedachte verworpen “dat de verwerping op gelijke wijze de oorzaak is van de ongelovigheid en goddeloosheid, zoals de verkiezing de fontein en oorzaak van het geloof en van de goede werken is.” Met andere woorden: verkiezing en verwerping staan niet op één lijn. Gods welbehagen is de oorzaak van Zijn verkiezing, maar in de verwerping (“het van tevoren opgeschreven zijn tot het oordeel”) speelt de goddeloosheid van de mens zelf een belangrijke rol.
Laten we tot een conclusie komen, en dat kan ik niet beter zeggen dan met de woorden van een Psalm: “Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelóóft Zijn heil- en troostrijk woord; verhard u niet, maar laat u leiden.” Zo is er vergeving, tot onze eindeloze verwondering!
Met een hartelijke groet,
Ds. P. D. J. Buijs
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P.D.J. Buijs
- Geboortedatum:02-11-1961
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Nunspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook: