De wet is geestelijk
Ds. H. Korving | Geen reacties | 22-05-2019| 11:55
Vraag
In Matthéüs 5:27 zegt Jezus: “Gij hebt gehoord dat van de ouden gezegd is: Gij zult geen overspel doen. Maar ik zeg u...” Is het de farizeeën te verwijten dat ze dit gebod letterlijk namen en niet de geestelijke en innerlijke betekenis hiervan verstonden? In de wet in Exodus 20 staat ook alleen: “Gij zult niet echtbreken.” Hoe konden de farizeeën weten dat er ook innerlijke begeerte mee bedoeld wordt? Is hen te verwijten dat ze dit gebod alleen uiterlijk verklaarden? In vers 31 is het mij duidelijk dat de farizeeën de wet uit Deuteronomium verdraaid hebben en dat er dus correctie van Jezus nodig is, maar is dit in vers 27 ook het geval?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Je vraag is in feite te betrekken op heel de wet: kon het verbondsvolk weten dat de wet geestelijk is? Het antwoord is ja. Het is al terug te vinden in het opschrift van de wet (Exodus 20:1): Ik ben de Heere uw God, de God van uw verlossing. Het slavenvolk werd in vrijheid geleid, maar een gereguleerde vrijheid, geen bandeloosheid (wetteloosheid). Hun vrijheid was de God van hun verlossing te dienen en te gehoorzamen. Uit dankbaarheid (wederliefde) voor de geschonken verlossing. Daarvoor wijzen de geboden van de verbondswet de richting aan en geven zij de grenzen aan. Daarbinnen is het veilig en heilig, daarbuiten heerst de zonde en de dood.
Je vindt het nog duidelijker terug in Deut. 6:5-6. De onderhouding van de geboden van de Heere staat in het kader van de wederliefde tot God die men van harte moet dienen, en dus niet alleen maar puur formeel gehoorzamen (‘de regels nakomen’). De samenvatting van de wet zoals door de Heere Jezus gegeven (Matth. 22:34-40) namelijk God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf, is dus niet ineens compleet nieuw, maar grijpt duidelijk terug op de uitdrukkelijke bedoeling van de Heere met Zijn wet in de tijd van het Oude Testament: zie Deut. 10:12-13; 30:6; Lev. 19:18.
Ten aanzien van het concrete gebod in Matth. 5:27 is te wijzen op Job 31:1. De wijze waarop men met de geboden van de Heere omging verraadt een toenemende mate van formalisering. Die formalisering heeft zijn beschrijving gevonden in de overlevering van de Joodse wetgeleerden, eerst mondeling maar later vastgelegd in de zgn. Misjna-tractaten. Dat waren gezaghebbende discussies en interpretaties van de Thora. Daartegenover stelt de Heere Jezus nu Zijn gezag: “Maar Ik zeg u.” Dat is ten diepste Goddelijk gezag, dat vraagt om aanvaarding. Met Zijn Goddelijk gezag grijpt de Heere Jezus echter terug op de oorspronkelijke bedoeling van de wet van God. Hij is niet gekomen om de wet te ontbinden (krachteloos te maken of buiten werking te stellen) maar om die te vervullen, Matth. 5:17.
Hier heeft ook mee te maken dat de stipte naleving van de wet gemakkelijk een verdienstelijk karakter kan krijgen. Dan komt al snel het beeld naar voren van de farizeeër die in de tempel God dankt voor het feit dat hij het in elk geval nog niet zo slecht heeft gedaan (Luk. 18).
Tegenover deze eigengerechtigheid plaatst de Heere Jezus het geloof in Hem als de enige grond voor de ware gerechtigheid die voor God geldt. Vandaar dat Hij zegt dat onze gerechtigheid overvloediger moet zijn dan die van de Schriftgeleerden en Farizeeën (Matth. 5:20). Die overvloediger gerechtigheid is Zijn Borggerechtigheid, ontvangen in het boetvaardig geloof. Dat was precies waar het de tollenaar om te doen was (Luk. 18).
Beste vraagsteller, ik hoop je vraag hiermee beantwoord te hebben. En nu de toepassing... Zien wij de wet in onze reformatorische praktijk misschien ook als een “manier om tot het heil te komen?” Of als het antwoord van liefde “om uit het heil te leven?” De gehoorzaamheid als antwoord op Gods genadewoord, wanneer we uit Christus’ verdiensten hebben leren leven?
De plek waar de Heidelbergse Catechismus de wet aan de orde stelt kan ons hierbij helpen. In het eerste stuk, van het leren kennen van onze ellende, zie je duidelijk dat de wet geestelijk is: juist daar worden niet de concrete geboden behandeld, maar het liefdegebod. Ontdekkend om te moeten erkennen dat we uiterlijk keurig aan alle verwachtingspatronen kunnen voldoen, terwijl de liefde tot God en om God in ons hart ontbreekt. Terwijl het daar om gaat!
Tegelijk moet je nooit uit het oog verliezen dat déze liefde-wet ligt in de (doorboorde) handen van Christus, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Hij ontdekt ons aan onze nood en ellende, opdat we daarmee tot Hem zouden vluchten. Hij heeft Zich uit liefde tot God en tot Zijn volk doodgeliefd aan het kruis onder de vloek van de wet, om voor liefdeloze mensen een volkomen zaligmaker te zijn. Maar dan gaat er een heilig vuur van wederliefde branden in het hart, door de Heilige Geest.
In dat verband komt de wet in zijn concrete geboden nogmaals aan de orde in het derde hoofdstuk, als richtsnoer voor het nieuwe leven van de dankbaarheid, ook wel genoemd de dagelijkse bekering. Hier komt de dichter van psalm 119 aan het woord: hoe lief heb ik Uw wet...
Hartelijke groet,
Ds. H. Korving
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Korving
- Geboortedatum:01-12-1954
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Urk
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Ds. Korving ging in november 2021 met emeritaat.
Lees ook het artikel dat Refoweb met ds. Korving had n.a.v. zijn boek 'Taal en teken'.
En kijk/luister: