Het mensenoffer van de Moabitische koning
Ds. T.A. Bakker | 1 reactie | 15-05-2019| 09:41
Vraag
Wij lazen vandaag 2 Koningen 3. Aan het eind van het hoofdstuk wordt melding gemaakt van het feit dat de koning van Moab zijn zoon op de muur offert als hij ziet dat hij de strijd tegen de koningen van Israël, Juda en Edom niet gaat winnen. Als antwoord daarop, zo ontzet lijken zij te zijn, trekken de legers nota bene weg. Dit klinkt ons uiterst vreemd in de oren. Zou dat niet des te meer reden zijn om Moab te verslaan? Het nu alsof het offer van de Moabitische koning geholpen heeft... Wat was trouwens de bedoeling van dit offer? Deze vraag heeft wellicht met de situatie te maken?
Antwoord
Beste vragensteller,
Dank voor je vraag. Je vestigt de aandacht op een wat onbekend hoofdstuk. Heel goed!
Voor de andere lezers even wat over de inhoud van dat hoofdstuk. 2 Koningen 3 vertelt dat de koning van Moab, Mesa, in opstand komt tegen Joram de koning van Israël, aan wie Mesa verplicht was een soort belasting te betalen. Joram pikt dat niet, mobiliseert zijn leger en vraagt of Josafat, de koning van Juda, mee wil helpen in zijn oorlog tegen Mesa. Dat wil hij. Ze stranden echter als gevolg van een gebrek aan water. Door een wonder, waarbij de profeet Elisa betrokken is, zorgt God dat het dal (zonder wind en regen) vol water loopt. In het leger van Moab komen ze tot de verrassende conclusie dat de vijand verslagen is. Door de rode schittering van de opkomende zon in het water denken ze namelijk dat het bloed is! Ze trekken op naar het vijandelijke kamp, maar daar wacht het leger van Joram en Josafat op hen: ze zijn helemaal niet verslagen. Er barst een strijd los, waarin de koning van Moab aan de verliezende hand is.
Nu komen we bij de passage waarop de vraag betrekking heeft. Want wat gebeurt er? De koning van Moab offert zijn eerstgeboren zoon, de kroonprins (!) dus, op de muur van de stad. Hij brengt hem “ten brandoffer”, staat er. Blijkbaar wil hij de god waarin hij gelooft, Kamos, gunstig stemmen en proberen zijn boosheid –‘kennelijk is Kamos boos, want ik win niet’, zal de redenering van Mesa zijn geweest- weg te nemen met een mensenoffer. Het leger van Israël en Juda ziet de rook omhoog kringelen en ruikt de geur van het verbrande prinsenlichaam. Zó onthutst, verbolgen, verontwaardigd zijn de Israëlieten dat ze de strijd staken en het leger van Mesa niet de beslissende slag toebrengen. Dat betekent voor koning Mesa dat hij niet voor niks in opstand is gekomen tegen Israël. Moab wordt niet langer onder de knoet gehouden door Israël, maar blijft onafhankelijk.
Terecht zeg jij: wat vreemd dat het Israëlitische leger de strijd staakt als gevolg van dat offer. Dat is het ook. Sommige uitleggers zeggen daarom: die “toorn” uit 2 Kon. 3:27 is niet de toorn/verontwaardiging van Israël, maar van God. Hij is toornig op Israël, omdat Israël het Moab zó moeilijk heeft gemaakt dat Moab een mensenoffer brengt. Israël ervaart op de een of andere manier Gods toorn en staakt daarom de strijd. In deze verklaring trekt Israël zich dus niet terug uit verontwaardiging, maar uit het gevoel van Gods boosheid. Het is dan niet het offer de helpt, maar Gods toorn! Deze uitleg roept wel weer een andere moeilijke vraag op: hoe komt het dat God boos wordt op Israël, terwijl Moab een mensenoffer brengt? Kennelijk ziet God Israël als medeverantwoordelijk voor de vreselijke dood van de kroonprins. Al blijft de tekst ook in de tweede verklaring weerbarstig, dit lijkt me een aannemelijker uitleg dan de eerste.
Hopelijk kun je hier iets mee.
Hartelijke groet,
Ds. T. A. Bakker
Dit artikel is beantwoord door
Ds. T.A. Bakker
- Geboortedatum:07-02-1995
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Giessendam-Neder-Hardinxveld en Sliedrecht
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook:
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Die schatplicht van de koning van Edom is beslist niet klein te noemen: 100.000 eenjarige schapen en de wol van 100.000 rammen. Daar kreeg de koning van Edom geen cent voor terug. En de koning van Edom ziet zijn kans schoon: geen gratis geschenken meer naar Israël. Indirect is dat een aanslag op het jaarinkomen van het tienstammenrijk, waar Joram de leiding over heeft. Joram heeft niet in de gaten dat deze korting op de jaarlijkse gift wel eens een straf van de Eeuwige is.
Verbolgen is hij over het uitblijven van deze inkomstenpost en hij heeft niet eens in de gaten dat juist zijn houding er voor zorgt dat die jaarlijkse zegen wordt ingehouden. Joram ziet die korting als een persoonlijk onrecht wat hem wordt aangedaan door de koning van Moab. Hij laat de sjofar klinken die oproept tot de strijd. Hij beseft dat hij een felle tegenstander zal ontmoeten die zich niets wil laten afpakken. Het moet dus niet een een-op-een gevecht worden als hij er achter komt dat de verhouding niet overweldigend is. Wat heeft hij aan die jaarlijkse grote gift als hij zoveel manschappen zou moeten verliezen. Maar er is hoop voor hem, zijn collega Josafat van het twee-stammenrijk wil hem wellicht bijstaan.
En ja, het wonder geschiedt, Josafat doet met hem mee. Daarmee is zijn eer gered en kan hij heel heldhaftig optreden. Lees ik over 7 dagreizen dan hebben beide koningen een en ander overschat, zij woonden in een gebied waar meer water was dan in de woestijn van Edom. Dat dubbele leger had nog een handicap: naast strijdwagens ook extra lastdieren om de buit die anders keurig netjes werd afgeleverd door de koning van Moab in Israël.
De koning van het 10 stammenrijk had hoog ingezet en staat voor de keuze: hoe nu verder? Het eeuwige waterprobleem in het oosten had men onderschat. Een klein detail: woestijnvolken gebruiken veelal kamelen. Als deze dieren hebben gedronken kunnen zij daar dagen op teren. Een paard moet echter drinken. En we lezen in dit hoofdstuk paarden. Uiterlijke kracht maar o zo kwetsbaar zonder water. De koning van Israël wil zij absolute macht tonen en vertrouwd dus op paardenkrachten en veel soldaten. Hij sleept de min of meer solidaire collega uit Juda mee in het gevaar.
Dan komt de roep om water, de dieren willen niet meer verder en de manschappen kunnen de stoet niet in beweging krijgen. Wat leren wij hieruit? Het zelf willen doen zonder de Eeuwige raad te plegen. Iets van de dienst aan de Eeuwige is blijven hangen bij Joram. Hij had toch keurig netje de opgerichte steen van Baal neergehaald. Maar brengt die daad voldoende krediet bij de Eeuwige om hem terzijde te staan? Nee Joram, met die daad, die een startsein is om verder de afgoderij aan te pakken redt je het niet. Kijk eens hoe fel Elisa reageert op het verzoek van Joram. Joram wordt niet beloond. Maar de Eeuwige laat het niet toe dat een ongelovige vorst een rechtvaardige vorst mee sleurt in zijn val.
Er komt water. Daarvoor moeten de afgematte mannen greppels graven. Moe en dorstig al zij zijn doen zij wat Elisa hen voorschrijft. Wederom krijgt Joram een kans om zich te herroepen door de zegen van de Eeuwige dat hij met de andere mag delen in de genade: de regen die zijn manschappen en strijd- en lastdieren in staat stelt om te overleven en niet ten prooi te vallen aan de dorst.
Wat is er nog blijven hangen van het water wat de Eeuwige gaf in de woestijn aan Zijn volk op weg naar het beloofde land? Moesten niet alle koningen eigenhandig een afschrift maken van het wetboek? Joram heeft dat van huis uit niet meegekregen. Dan was hij er ook achter gekomen dat afgoden geen redding kunnen bieden.
Joram krijgt aanschouwelijk onderwijs nadat het leger en dieren voldoende te drinken hebben gekregen uit de volgelopen greppels. Door een speling in de natuur lijkt het alsof de gegraven greppels bloed is in de ochtendzon.
We hebben ze te pakken zegt de koning van Edom en gaan er op af. Die greppels met water was geen krijgslist maar een zegen van de Eeuwige. De koning van Edom ziet die zegen van de Eeuwige aan voor bloed van zijn vijand die hem komt beroven. Zo verblind kan een mens zijn door hebzucht en eer.
In deze context moet de vraag opnieuw belicht worden. Waar ging het de beide koningen om? Het niet willen buigen voor de G’d van Israël. Zij zochten hun eigen gewin en behoud van bezit en macht. Daarbij vertrouwden zij op uiterlijke krachten van paarden. Wie het in eigen kracht zoekt komt altijd bedrogen uit.
De strijd wordt aangebonden.
De beide koningen van Israël hebben een kleine voorsprong doordat zij fris en fit door het water ten strijde trekken. De koning van Edom denkt alleen maar aan het behalen van de buit door de beide koningen van Israël te vernederen. Hij heeft misgegokt en hem rest niets anders van wat in het rijk van Achab en zijn zoon Joram gangbaar werd: het zoeken naar hulp van hogere machten die de overwinning brengt.
Het meest ultieme en kostbaarste bezit grijpt de koning van Moab aan: hij offert zijn eigen zoon te aanzien van zijn volksgenoten en tegenover Israël. Verbijsterd staan beide koningen te kijken naar deze openlijke afgoderij. Ook de manschappen van het tweestammenrijk zijn verbolgen om zoveel zichtbare en ruikbare afgoderij ook het gekrijs van de stervende kroonprins is te horen.
Het is een definitief wegwezen van hier. Wat hebben wij nog te zoeken in Moab? Waarom zouden wij dit land opnieuw schatplichtig maken? Stel je toch eens voor dat het hen wel zou lukken wat zijn dan de gevolgen voor ons? Zijn wij dan medeschuldig, en daardoor medeverantwoordelijk gesteld kunnen worden vanwege een zeggenschap over Moab?
Het is een open vraag, maar er zit een kern van waarheid in die aansluit bij de Thora op elke zichtbare overtreding. Treedt men er niet tegenop dan is men medeschuldig aan de overtredingen die op ons grondgebied hebben plaats gevonden of zullen vinden. Dus verre van alle afgoderij was het signaal van de terugtocht. Hier paste geen overwinning op een mensenoffer wat nadrukkelijk wordt verboden in de Thora