Eens worden met verdoemenis is onbijbels
Ds. C. Harinck | Geen reacties | 13-03-2019| 14:12
Vraag
Ik zou graag een vraag stellen aan dominee C. Harinck. Het gaat over een preek die ik onlangs hoorde over Johannes 3. De strekking was als volgt: Er zijn mensen die Jezus menen te kennen, maar die zich dat inbeelden. Het komt er volgens de predikant op aan of het begin uit God is. En essentieel voor het waarachtig kennen van Christus is het volgende: is er een punt in het leven van de zondaar gekomen dat hij het eens geworden met God dat Hij hem eeuwig verdoemt. Wie dit moment niet kent, die bedriegt zichzelf.
Ik wil dit zeker niet betwisten. Alleen: ik heb veel mensen gesproken die dit aanhangen -en een enkeling die zegt dit beleefd te hebben- en gevraagd waar dit in de Bijbel staat. Ik krijg altijd vage antwoorden. De meesten wijzen op Galaten 2:19. Maar ja, dit betekent toch dat een zondaar niet zalig wordt door de onderhouding van de wet en zegt toch niets over het eens worden met God?
De andere tekst die wel eens genoemd is, is Leviticus 26:41. Is dit de tekst die het bewijs is van de stelling dat het ware geloof staat of valt met deze beleving? Of is er nog meer van te zeggen en treffen we dit in bijbelse bekeringen ook wel aan? Ik ben al jaren bezig met deze vraag. Wellicht kunt u mij helpen.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Je brengt een zaak naar voren die bij veel mensen vragen oproept en twijfel en onrust brengt. Ik krijg de laatste tijd verschillende vragen over deze uitspraken. Ze schijnen dus onder sommige predikers erg in zwang te zijn. Maar zijn ze ook Bijbels. Dat is de vraag. Daarom wil ik er wat uitvoeriger op ingaan.
Laat ik beginnen met te zeggen dat het Bijbels is te stellen dat het begin uit God moet zijn. Alleen dat weet men in het begin niet. Dus moet de rechte dienaar, die zielen wil leiden toch iets meer zeggen. Hij heeft met dit ware gezegde zijn opdracht niet vervuld. Hij moet op grond van de Schrift aantonen waarin dat begin van God bestaat. Dan kunnen de mensen zich daaraan toetsen. Zo maar bepaalde waarheden in de gemeente neerleggen en verder niet, roept meer vragen op dan er beantwoord worden. Maar helaas, veel verder komen velen niet dan enkele ware en degelijke uitspraken naar voren te brengen. Maar preken is meer dan zware uitspraken gebruiken. Het is spreken naar het hart van Jeruzalem. Er zit een volk dat horen wil waaruit dat begin bestaat.
De volgende uitdrukking schijnt ook steeds meer gebruikt te worden. Je moet op het punt zijn gekomen dat je het met God eens wordt om voor eeuwig verdoemd te worden. Je zondekennis is niet diep genoeg als dit ontbreekt.
Ik denk dat velen niet beseffen wat ze daarmee zeggen. Eeuwig verdoemd worden. Eeuwig van God gescheiden zijn. En daar zou een zondaar die wedergeboren is en in wiens hart de liefde Gods is uitgestort het mee eens moeten zijn? Ik acht dit een onmogelijkheid te zijn. Het is tegen de natuur van Gods wederbarend werk in de ziel. De Bijbel leert dit dan ook niet als iets noodzakelijks. Het zijn mensen met niet meer dan een wettische overtuiging en overspannen zielen, die zeggen het er mee eens te zijn om verdoemd te worden. Maar geen mensen die God niet meer kunnen missen en voor wie God missen erger is geworden dan de dood.
Een andere zaak is dat door de zondaar beleden wordt de hel en de verdoemenis verdiend te hebben. Dat vindt steun in de Bijbel. Denk aan Psalm 51. “Tegen U, ja U alleen, heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw ogen. Opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten.” Betrouwbare Bijbelse en gereformeerde theologen brengen in dit verband naar voren dat een waarlijk boetvaardig mens God niet meer tegenspreekt in zijn oordeel, maar hetzelfde vonnis over de zonde uitspreekt dan God, namelijk dat de zonde de dood verdient. Boetvaardigheid wordt door hen genoemd: De zijde van God kiezen in de veroordeling van jezelf (Calvijn).
Maar dat is wat anders dan het er mee eens zijn om naar de hel te gaan en God eeuwig te missen. Er is bij de ware schuldbelijdenis altijd een roep om ontferming en hoop op Gods genade. David belijdt dat God rechtvaardig is als Hij hem voor zijn zonden zou straffen, maar nergens hoor je tegelijk iemand zo krachtig pleiten op Gods onverdiende genade als in Psalm 51. Hij roept: “Wees mij genadig o God! Naar uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.”
Wanneer het “Maar bij U is vergeving”, ontbreekt, ontbreekt alles (Psalm 130). We leggen mensen iets op wat God ze niet oplegt, wanneer men eist alle hoop op vergeving op te geven. Het getuigt van weinig persoonlijke ervaring met de worsteling om vergeving, al gebruikt men nog zulke zware termen. Ieder die met de zondeschuld geworsteld heeft, weet dat in de diepste nood de hoop op vergeving ons hoofd boven water heeft gehouden. Er wordt wanhoop en slaafse vrees gekweekt door zulke uitspraken. Natuurlijk er is oppervlakkigheid genoeg en geloven zonder dat men ooit zijn ellende heeft leren kennen, maar dat bestrijd je niet met een andere dwaling. Dwaling en oppervlakkigheid bestrijd je alleen door de ware boetvaardigheid te preken. De oprechte droefheid over de zonde, het hartelijk veroordelen van zichzelf en de vlucht tot de gekruiste Zaligmaker zijn zaken die men wel kan napraten maar niet nadoen. Zondaren tot zelfonderzoek brengen over deze zaken is de beste bestrijding van een oppervlakkig geloven en aannemen van Jezus.
En lees verder in Psalm 51 wat David het meest vreest: “Verwerp mij niet van uw aangezicht.” Dat is heel wat anders dan: ik ben er mee verenigd om in de hel te worden geworpen. Ik zie het als een bewijs van het verdwijnen van het ware geestelijk leven dat men men alles ophangt aan grote kreten. Het moet de diepe geestelijke armoede markeren. Verstaan we nog waar bevindelijke oudvaders op wijzen: dat een onsje oprechte droefheid over de zonde meer waard is dan alle kille en koude getuigenissen van een verontrust geweten (M. Maede). Weet men nog te spreken over de zoetheid van het berouw en de vreugde en verwondering over de liefde van Christus.
Ik wil tot slot voor je verder onderwijs omtrent deze ideeën, die helaas momenteel het shibbolet vormen van de rechtzinnigheid en zo veel verslagenheid brengen in zoekende zielen, verwijzen naar mannen die daar over geschreven hebben. Ik doe dit ook om je te laten zien dat het niet mijn mening is. Het schijnt ook in Owens en in Bunyans tijd te zijn voorgekomen dat predikers eisten dat een mens alle hoop moet verliezen en niet alleen belijden moet de verdoemenis verdiend te hebben, maar er mee verenigd zijn om voor eeuwig verdoemd te worden. Ook waren er sommigen (Quakers) die leerden dat je bereid moet zijn om voor Gods eer verdoemd te worden.
Je moet er J. Owen op nalezen in zijn verklaring over Psalm 130 . God vereist nooit dat de zondaar de hoop op vergeving prijs geeft. Zonder die hoop is er geen bekering. Ook hoeft de zondaar niet te kiezen tussen Gods eer en en zijn behoud, want God wordt verheerlijkt in het redden van zondaren. In Christus’ offer is Gods eer veilig gesteld. Owen noemt het een gezegende waarheid dat Gods eer en de zaligheid van zondaren, vanwege Christus’ voldoening, niet met elkaar strijden. Men werpt een tegenstelling op die er niet is. Zeker, als Gods eer teloor zou moeten gaan in zijn behoudenis, dan zou de zondaar die God heeft lief gekregen om wie Hij is zo’n redding niet begeren. Maar verder gaan de oudvaders niet. Maar de zondaar hoeft over Gods eer niet bekommerd te zijn. Die eer stijgt tot de hoogste top door zich geheel op Christus te werpen en geen andere verlossers meer te zoeken.
Indien je Engels kunt lezen, raad ik je aan het boekje te kopen dat pas is verschenen: “Gospel evidences of saving faith”. Owen gaat daarin vrij uitvoerig in op de vraag of je Gods eer boven je zaligheid moet stellen. Zie vooral blz. 13 en vervolg.
Bunyan schrijft er ook over in zijn boek “Komst en welkomst tot Christus”. Hij begint met een vraag: “Wanneer ik slechts mijzelf zoek, dan komt mij voor dat ik Gods verheerlijking niet op het oog heb in mijn eigen behoudenis door Christus en dat is het dat mij doet vrezen, dat ik niet op de rechte wijze kom.” Het antwoord van Bunyan is dan zeer verhelderend. Hij antwoordt: “Waar eist Jezus zulk een gesteldheid van degenen, die tot Hem komen om het leven te hebben? Komt gij tot Hem om het leven en vermoei uw hoofd niet met zulke tegenwerpingen tegen uzelf. Eeuwig leven, vergiffenis van zonde en behoudenis van de toekomende toorn stelt Christus u voor en dat zijn de dingen, die gij nodig hebt. De zondaar mag zijn eigen behoud zoeken” (blz. 340, deel 3, Bunyans werken).
Het is wat uitvoeriger geworden, maar ik weet dat velen met dezelfde vragen tobben. Hopelijk kan ik ze dienen met mijn onderzoeken van deze dingen.
Gods zegen toegewenst,
Ds. C. Harinck
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. Harinck
- Geboortedatum:09-04-1933
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Kapelle
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus
Bekijk ook: