Heiliging uitleggen
Ds. C. den Boer | 3 reacties | 25-09-2018| 13:44
Vraag
Hoe zou je het begrip heiliging goed kunnen uitleggen aan iemand die weinig van de Bijbel en het christelijk geloof afweet?
Antwoord
Een christelijke levensstijl. Deze woorden veronderstellen dat een christen een bepaalde stijl van leven heeft en dat die verschilt van de levensstijl van hen die de christennaam niet wensen te dragen.
Als dat zo is, mag de vraag gesteld worden waarin dat onderscheid dan wel gelegen is; ook de vraag, of die levensstijl Anno Domini 2018 net zo is als in 1583 b.v.: ook de vraag, wat daarvan in feite uit de verf komt in onze gemeenten; en ook de vraag, of en in welke mate ambtsdragers daar zorg over (mogen) hebben.
Duidelijk is uit heel de heilige Schrift dat levensstijl, onze dagelijkse wandel en handel, onze leefgewoonten, ons gedrag geen dingen zijn van secundair belang. Men kan moeilijk zeggen: “Het doet er niet toe hoe iemand leeft; ‘t komt er maar op aan hoe iemand sterft.” In deze uitspraak zijn leugen en waarheid met elkaar vermengd. Daarom is de uitspraak misleidend.
Hoe leven wij? Dat is een zeer centrale vraag. Wandelen we als Henoch met God? Dragen we het beeld van Christus, het stempel des Geestes? Wordt ons leven bepaald door de maatstaf van Gods heilige wet? Is er (enige) heilige hartstocht om tot eer van God en tot zegen van onze naaste te leven? Daar gaat het in feite om. Het gaat God om de heiliging van ons leven. “Gloria in excelsis Deo.” Dat is Gods opzet met ons bestaan. Waar is Zijn lof, Zijn eer? God zoekt Zijn beeld in ons. Daar gaat het ook iedere zondaar, die in de greep van Gods Woord is gekomen, om. Hij is de genietingen der zonde moe geworden. “Ik heb lust, o mijn God om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden van mijn ingewand” (Ps. 40:9).
Hij hoeft nog geen christen te zijn die het ruim genot der wereld heeft ingeruild voor het ‘schaars’ genot’ van hemelse zielentoestanden. Tenzij dat hij ogenblikkelijk ook begeert om te sterven aan zijn boze begeerten en zijn hart op te halen aan de geboden des Heeren. Kan hij een christen heten die slechts van beloften leven wil en de geboden des Heeren niet acht?
Nog één ding is duidelijk, namelijk dat een christen een bedelaar is en blijft (hoc verum est, dat is waar; M. Luther), juist omdat hij op het punt van de heiliging voor eigen besef niet lijkt te vorderen. Hij werkt als een stratenmaker, steeds achteruit. Een klein beginsel. Hij komt dagelijks aan een eind met zichzelf. Hij breekt hals en benen. Hij vreest duizend keer de palmtakken der overwinning niet te zullen dragen. Niettemin sterft hij liever met een zucht raar de volkomenheid op de lippen dan dat hij leeft van een goedkope genade die van hem nooit een ander mens maakt.
Heiliging, daar gaat het God om. En daar gaat het iedere ware God-zoeker om. En omdat het daarom gaat, daarom draait het levenslang in het bestaan van de Christen om de rechtvaardiging. Heilig leven naar de orde van Gods wet is slechts mogelijk, als wij onder de verstikkende vloek van de wet zijn weggehaald, als wij aan onze Godonterende doe-het-zelf mentaliteit leren sterven en dagelijks de toevlucht leren nemen tot Jezus Christus. Een christelijke levensstijl is niet mogelijk buiten een hartelijk en dadelijk geloof in Christus om. En zo is een christelijke levensstijl geen aanhangsel van orthodoxie, maar realiteit en orthopraxie. Leven voor het forum van de levende God, “Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?” (Hand. 9:6). “Wandelen in de waarheid” (2 Joh. 4).
De vrijspraak van de goddeloze krijgt, als het goed is, handen en voeten in godzaligheid. Niet verkrampt of krampachtig er de kantjes aflopen. Of in geijkte paadjes lopen. Maar godzalig, teder, bewogen, profetisch, priesterlijk, koninklijk. Leer en leven zijn, als het goed is, één. Als het Woord voor ons slechts bestaat in de vorm van een zondagse preek en niet ook in de gestalte van doordeweekse daden, maken we ons schuldig aan (echt-)scheiding (scheiding van woord en daad, door God samengevoegd). “Het geloof”, zei Luther, “komt nooit alleen.” Het moet door de liefde werken. Daarom is alles wat uit het geloof niet is, zonde ofte wel: alles wal uit de liefde niet is, is de wortel van alle kwaad.
Welnu, het is daarom dat de Schrift voortdurend opwekt tot levensheiliging. “U geheel anders (Ef. 4). Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen van de Dag... (1 Thess. 5:5). Wandelt als kinderen des lichts’ (Ef. 5 : 8). ‘Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige, en Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst’ (Rom. 12 : 1). Allerwegen roept de Schrift ons op om lief te hebben (met zelfopoffering, 1 Kor. 13), om geen kwaad met kwaad te vergelden (1 Thess. 5 : 15), om ‘een leesbare brief van Christus’ te zijn (2 Kor. 3 : 3), een moedige getuige (Hand. 1 : 8), om ervoor te willen lijden en onrecht te verdragen (1 Petr. 4 : 12v), om herbergzaam te zijn (1 Petr. 4 : 9; Hebr. 13 : 2), om te ‘bezitten ((zelfs de eigen man en vrouw) als ‘niet bezittende’ (1 Kor. 7 : 29w), om tevreden te zijn met voedsel en deksel (1 Tim. 6 : 8). En dat alles maakt, dat christenmensen ook daadwerkelijk anders zijn. De wereld niet gelijkvormig (Rom. 12 : 1v). Geen materialisten (dat is ‘schema der wereld’). Geen drankzuchtige En: ‘Wordt niet dronken van wijn, maar wordt vervuld met de Geest." (Et. 5 : 18).
Niet van de éne vrouw naar de andere. Vooral ambtsdragers wordt het in de Pastorale brieven op het hart gebonden om de man van één vrouw te zijn. Geen onbetrouwbare koopman met wie men één twee drie omvalt (1 Tim. 6: 10; Hebr. 13 : 5). Geen drusser die nooit ongelijk kan hebben (Jak. 3 : 14w). Geen zoeker van ijdele eer en verzamelaar van erebaantjes (Gal. 5: 26). En zoveel meer.
En al die negatieve dingen vloeien uit de positieve voort. Een christen doet een heleboel dingen niet, omdat hij één ding zo hartstochtelijk graag doet: liefhebben ‘Maar gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gij-zelf heilig in al uw wandel; daarom dat er geschreven is: ‘Zijt heilig, want Ik ben heilig’ (1 Petr. 1 : 15v).
Die grote God, is Hij ‘t soms niet waard? Dat onstraffelijke Lam, wordt Hij recht gediend, als wij onze lichamen niet heiligen (tot in de vingertoppen toe)? Die gezegende heilige Geest, moet Die wonen in een stal of in een tempel?
En als u soms vraagt hoe dat alles mogelijk is? Alleen in de gestalte van ootmoed, ootmoed, ootmoed (Augustinus). In een oud-christelijk document (de Brief aan Diognetus), waarin ons door iemand die het christelijk geloof verdedigt, verteld wordt waarin Christenen zich onderscheiden van de wereld, lezen we, (het is dan eind tweede eeuw): "Christenen delen hun tafel, maar niet hun bed. Zij leven in het vlees, maar niet raar het vlees. Ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel].’
Een christelijke stijl van leven, die ons anders maakt dan de wereld. Een christenmens kan zoals de wereld niet meer leven.
Christelijke levensstijl, twee woorden. Maar iedere christen heeft er zijn leven lang de handen aan vol.
Bedenken we vervolgens dat in een christelijke levensstijl, het 'anders - zijn dan de wereld' niet bestaat uit een aantal uitwendigheden. Uit het voorafgaande trekken we nu een aantal conclusies en we doen dat in het bijzonder met het oog op de ambtelijke verantwoordelijkheid, die rust op onze kerkenraden.
Ik vind het heerlijk dat mijn kinderen tweemaal per zondag naar de kerk gaan en dat de meisjes dan een hoed dragen. Van mij mag het gerust, dat men hen op school laat weten, dat zij daar niet met de lange broek aan verwacht worden. Maar er is oneindig veel meer aan de hand als het gaat om een christelijke stijl van leven.
De eerste christenen maakten de buitenwacht jaloers. Van hen kon niet gezegd worden wat Nietzsche eens zei van de christenen: "Ik kan niet in de Verlosser geloven, zolang de verlosten er zo onverlost uitzien". Zij leefden maar niet God - gewijd, zij waren Gode gewijd. De glans van hun ontmoeting met de levende God overstraalde hun bestaan. Daar zoek ik naar. Voor mijzelf, voor mijn kinderen, voor mijn gemeente. Leven uit het wonder van de vrijspraak. En dan niet meer noodgedwongen domweg allerlei dingen doen die mijn ouders ook deden. Maar staan in de vrijheid van het kindschap Gods (Gal. 5 : 1, 13). En dan zo, vrijwillig gebonden zijn aan Gods gebod. Niet alles meer om mezelf laten draaien. Een gevend leven. Een gunnend leven. Bidden om de bekering van Israël. Ja, maar tegelijk Israël jaloers maken. Israël en de wereld rondom. Wat een leven! Een leven met uitzicht. Er is hoop.
Donald Cargill (een Schotse predikant ten tijde van vervolgingen) was veroordeeld tot de strop. Toen hij de ladder opging, zei hij: ‘Ik ga deze ladder met minder vrees en gemoedsverstoring op dan ik ooit de kansel beklom om te prediken’.
Christelijke levensstijl is een zaak van strijden en lijden. Steeds eigenmachtiger wordt de mens van onze tijd. Steeds meer in de greep een worgende greep van zijn eigen kennen en kunnen. Een God boven wolken en sterren lijkt een hersenschim. De mondige mens heeft alle lessen van het voorgeslacht op de brandstapel van verouderd normbesef gebracht. Goed heet wat ons plezierig voorkomt. Wij moeten onszelf zijn, vrij om te zeggen wat we menen. Volstrekt gelijk aan ieder ander bovendien. Geen heer, geen meester.
De man heeft zijn onderworpenheid aan God doorgekruist en de vrouw haar onderworpenheid aan de man. Een man moet ook een vrouw kunnen zijn. Hij mag vrijuit homofiel zijn en homoseksueel. En hij moet ook zo gelijk behandeld worden. De mens neemt blijkbaar zijn lot bewust in eigen handen. Hij bepaalt zijn eigen dood, in de moederschoot (als hij ongewenst heet), op zijn oude dag (als hij dement wordt).
U voelt toch zeker wel, dat als dit nog even doorgaat, een christenmens, een christelijke gemeente, in vrijheid gebonden aan het hoogste gezag van Gods Woord en wet, niet langer geduld wordt? Nee, nu nog geen vervolgingen zoals in Rusland. Maar we worden inmiddels wel geïndoctrineerd door een atheïstisch - materialistisch systeem dat voor het marxistische niet onderdoet. De (theologische) hoogleraren, de onderwijzers en leraren, de programmamakers van radio en t.v. zullen het wel doen.
En zijn wij klaar voor de strijd? Klaar voor het lijden ook? In die steeds chaotischer wordende wereld? Christelijke levensstijl en ambtelijke verantwoordelijkheid. Wij in het bijzonder, mannen broeders, wij ambtsdragers, hebben wij het antwoord? Kunnen wij ons verantwoorden? Wij zijn geroepen tot de heiliging van Gods Naam. Beginnen wij daarbij toch vooral bij onszelf. Er wordt naar ons gekeken. Zit hij voor in de kerk? Onze vrouwen weten het, voelen het beter aan dan menigeen, wat we voorstellen. Alleen maar ambtelijke zwaarwichtigheid of daadwerkelijk godsvrucht? Onze kinderen zullen het ons (later) vertellen, of wij werkelijk biddende, luisterende ambtsdragers zijn geweest. Wij moeten toch vooral ook voor hen hebben gebeden en naar hen hebben geluisterd? Ambtelijke strijdvaardigheid (geen strijdlust) wordt geboren in de worstelkamer van het gebed. En zo, in de volle wapenrusting, het schild van het geloof in de ene hand, het zwaard des Geestes, Gods Woord in de andere, erop uittrekken.
We moeten waken over de zielen. Een pastor in het gesprek met het bruidspaar mag het wel zeggen: ‘Als jullie huwelijk heel wil blijven, torn dan op tegen de verrotte seksuele moraal van onze tijd; maak er een gewoonte van om samen (hardop) te bidden, als je slapen gaat.’ De ouderling op huisbezoek mag wel vragen: ‘Hoeveel kratten bier gaan er door diezelfde deur naar binnen als ik vanavond?’ Het alcoholmisbruik is schrikbarend. Of dat stel dat samenwoont. Het huwelijk als instelling van God wordt in onze dagen met voeten getreden. Kunnen we het onze gemeenteleden uitleggen (riet alleen maar met beroep op een eeuwenlange traditie), dat het huwelijk een kostbaar geschenk van God is? In Californië woont men niet eens meer samen; iedere partner heeft zijn eigen flat, een paar straten van elkaar vandaan; en kinderen krijgen is uit de tijd. En in ons land waren er onlangs 770 mensen die beslisten op eigen gezag van geslacht veranderd te zijn.
Ambtelijke verantwoordelijkheid. Op de kerkenraadsvergadering waar we ons samen hebben te buigen over de vraag of we het nog langer kunnen aanzien (en doen alsof onze neus bloedt), dat bruidsparen op hun trouwdag ‘s middags in de kerk eerbiedig voor God knielen en ‘s avonds op hun feestavond er een dansfestijn van maken met het ‘bandje’ van wereldse huurlingen?
Of als we voor de zoveelste keer weer praten moeten over twee gezinnen, die samen aan het Avondmaal komen, maar overhoop liggen met elkaar om ‘ik weet niet wat voor kleinigheden? Er lopen in onze gemeenten (helaas, het is ten hemel schreiend) tientallen kleine vossen rond, die de wijngaard verderven. Dit... en zoveel meer.
Hoe doen we, als een kind ons ter doop wordt aangeboden, geboren uit een zgn. bom-(bewust ongehuwde) moeder? En (meer op diaconaal niveau): hoe zit ons collecterooster in elkaar? Hoeveel procent van de gelden, die binnenkomen, gaat de deur uit voor hulp aan de (verre) naaste? Anderzijds: wat voor man of vrouw zoeken we, die door de diaconale stichting voor maatschappelijk en gezinswerk als hoofd moet worden aangesteld? Hoe kijkt hij of zij naar de mensen? Is het een vakman, is het een mens Gods? Idem wat betreft de benoeming van onderwijzend personeel op de scholen. Dit alles en zoveel meer.
Om een vijand te kunnen bestrijden, moeten we niet de kop in het zand steken. We moeten hem eerst goed zien. Hoe nodig dan dat wij onszelf als ambtsdragers ook oefenen in het kennen van de almachtige en alwijze God en in het leren kennen van de mens van onze tijd? Onze ambtelijke verantwoordelijkheid is zwaar, zwaarder dan ooit.
Maar (en laat dat het laatste zijn) we behoeven er niet overspannen van te worden. Onze God is almachtig en getrouw. Hij stuurt ons toch zeker niet met lege handen de deur uit? En Hij zegt toch niet: ‘Misschien wint u het wel in de strijd tegen de machten?’ Hoor wat Hij zegt: ‘Ik kom om gericht te houden: het einde aller dingen is nabij’. Hoor wat Christus zegt: ‘Hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16 : 33). ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matt. 28 : 18). Dat is geen loos gerucht. En naarmate het leven benauwder wordt, naar die mate zucht in ons de Geest naar de volle openbaring van het kindschap Gods.
Zoals aan het mooie meertje (de ‘Hinterburgseeli’) op de Axalp in Zwitserland. Als ik aan de ene kant van dat meertje sta en ik roep : ‘Ik kom.’ Krijg ik als echo het antwoord van de overzijde: ‘Kom.’
Kom, Heere Jezus, kom haastig. Want het is in de wereld waarin wij leven amper uit te houden.
Ds. C. den Boer
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. den Boer
- Geboortedatum:20-04-1931
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Barneveld
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Dominee den Boer is op 11 juni 2019 overleden.
Website: dsdenboer.refoweb.nl
Lees ook: 'Digitale levenswerk ds. C. den Boer afgerond' & 'Ds. C. den Boer overleden'
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Dat is niet afwachten tot er iets gebeurt, maar een actieve levenshouding, beseffend dat de Heilige Geest in je woont, je helpt en leidt als je daar vanuit leeft. Dat geeft de vrucht zoals in Galaten 5:22 De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
En dat heiliging inhoudt vernieuwd worden naar het beeld van God (Ef.4:24 en Kol.3:10) door de Heilige Geest (Tit.3:5, Rom.15:16, 2 Thess.2:13) die dat in je werkt.
Het middel daartoe is het geloof in Christus Jezus, Die ons niet alleen gegeven is tot rechtvaardigheid, maar ook tot heiligmaking. Zie 1 Kor.1:30.
Door te zien op Jezus (door een waar geloof) wordt je dus door de Geest vernieuwd naar Zijn beeld. Omdat Jezus de wil van de Vader heeft gedaan. Dat is heiligmaking. Dat hoort bij een zaligmakend geloof.
Ik zou vertellen dat dit volgt op de rechtvaardigverklaring.
Dus de rechtvaardigverklaring is er eerst.
Ik zou het denk ik kort maar kernachtig verwoorden, dan zet je iemand aan het denken en krijg je vervolgens wel vervolgvragen. Bid ook om wijsheid hierin en of de Geest je mond wil openen en het hart van de ander.
Het is trouwens ook van levensbelang dat je het niet alleen zelf theoretisch weet, maar dat je zelf ook in je leven ervaart dat de Geest zaligmakend in je werkt.
waar was dan mijn hoop en moed gebleven.