Een licht zijn en goede werken doen
Ds. A. Kot | Geen reacties | 05-06-2018| 09:55
Vraag
Als Jezus in Mattheus 25 spreekt over het laatste oordeel, dan noemt Hij expliciet een aantal eigenschappen van degenen die aan de rechterhand van Jezus komen en schapen worden genoemd. De eigenschappen die Jezus noemt zijn (allen betrekking hebbend op de “geringste broeders”): hongerigen te eten geven; gastvrij onthalen; naakten bekleden; zieken en gevangenen bezoeken... Het valt mij op dat Jezus hier nergens zegt dat wij hebben moeten beleefd dat wij zondaar zijn geweest, ons hele leven hebben gestreden tegen de zonde en geloofd hebben in Jezus.
Jezus zegt ook dit over goede werken in Matth. 5:16: “Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.” Paulus in Ef. 2:10: “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.” Daarnaast lees ik dat Paulus schrijft in Rom. 13:8: “Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld.” In Galaten 6:2: “Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus.” En Jakobus schrijft dit in Jak. 2:8: “Als u echter de koninklijke wet volbrengt, volgens de Schrift: U zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan handelt u goed.” Ik lees erg vaak in de Bijbel dat de nadruk wordt gelegd op het liefhebben van de naaste en barmhartigheid betrachten jegens hen. Ik lees dat zelfs vaker dan dat wij God moeten liefhebben.
Wat mij dan verbaast is dat ik zulke zaken zo weinig terug hoor in de prediking. Soms worden ze zijdelings benoemt, maar veruit de grootste nadruk ligt op datgene wat wij moeten beleven. En dat wij moeten geloven, want dan komt het goed en gaan we naar de hemel. En als we problemen hebben kunnen we bij God terecht. Ik zie om mij heen dat mensen zo druk bezig zijn met zichzelf, veel werken, veel consumeren in de kerk en daarbuiten, maar als ze worden gevraagd om zich in te zetten voor de naaste is dat teveel gevraagd. Gelukkig zijn er zeker ook veel christenen die het begrip naastenliefde wel in de praktijk brengen.
Zijn we als Gereformeerde kerken niet teveel bezig met wat wíj hebben aan het geloof, hoe wíj kunnen ontvangen en gelukkig zijn/worden, in plaats van dat we juist als christelijke gemeente onze roeping moeten waarmaken door er te zijn voor onze naasten? Ik ervaar júist vreugde als ik mag geven, veel meer dan als het om mij gaat. Dat is toch het doel wat God met ons heeft, dat we een licht zijn en goede werken doen (Ef 2:10)? De geciteerde teksten bevestigen naar mijn idee dat. Moet er in de prediking dan niet veel meer aandacht zijn voor de liefde (in de praktijk!) voor de naaste?
Antwoord
Beste vragenstel(l/st)er,
Ik denk dat je een terecht punt maakt. Laat ik er het volgende van mogen zeggen:
1. Ik geloof niet dat er te veel aandacht is voor wat wij moeten beleven want ook dat is een onderwerp waar wij niet gemakkelijk mee om moeten gaan. Ik geloof dat te veel mensen zich op dit punt te weinig onderzoeken. Namelijk of zij wel rechtvaardig zijn in Gods ogen door het geloof dat Hij ons in Zijn Woord aanwijst. En dat er daarom ook velen zullen zijn die straks bedrogen uitkomen. Het is niet zonder reden dat Jezus sprak van een wijze en dwaze bouwer, van wijze en dwaze maagden enz. Ik denk dus dat er niet genoeg aandacht kan zijn voor onderwerpen als roeping, wedergeboorte, geloof en rechtvaardiging. Tegelijk geloof ik ook dat er niet genoeg aandacht kan zijn voor onderwerpen als heiligmaking, vernieuwing van het leven, het liefhebben van Gods wet, en het doen van goede werken. En ik denk dat je gelijk hebt als je signaleert dat daarvoor nogal eens te weinig aandacht is.
2. Enerzijds hangt dat samen met een onzorgvuldig spreken over het leven der genade. Als ik zou vragen hoe zij zalig moeten worden dan zou het kunnen dat iemand antwoord: door het geloof. Toch is dat maar het halve antwoord. Het juiste antwoord is: door geloof en bekering. Dat lijkt onbelangrijk maar dat is het niet. Laat ik dat mogen uitleggen. Wij staan voor God niet alleen schuldig door onze zonden maar wij hebben ook een verdorven natuur. Wij moeten dus niet alleen vergeving van zonden hebben maar ook onze natuur moet vernieuwd worden. Wij moeten niet alleen verlost worden van de schuld der zonde maar ook van de smet der zonde. Anders gezegd: wij moeten niet alleen gerechtvaardigd worden maar ook geheiligd. En let nu op: het eerste gebeurt door het bloed van Christus.; het tweede door de Heilige Geest. Wij hebben dus niet alleen het werk van Christus (voor ons) maar ook het werk van de Heilige Geest (in ons) nodig. Vandaar dat wij om zalig te worden zowel geloof als bekering nodig hebben. Beiden zijn gaven van God. Beiden vloeien voort uit Christus (namelijk uit Zijn dood en opstanding). De Heilige Geest past het werk van Christus voor ons toe aan onze zielen maar Hij komt ook als de Vernieuwer in ons wonen waar Hij Zijn troostende en heiligende invloed doet gelden.
3. Vervolgens is het belangrijk om te begrijpen (en ook in de prediking uit te leggen) dat wij wel kunnen spreken over het geloof (in ons) maar dat wij moeten beseffen dat als dit niet samen gaat met bekering (die ook naar buiten openbaar komt) er geen enkel bewijs is van de echtheid van ons geloof. Het is precies dit punt dat Jakobus in zijn zendbrief aansnijdt en duidelijk maakt dat een geloof zonder werken een dood d.i. geen zaligmakend geloof is. Dat heeft alles te maken met het feit dat geloof en bekering, rechtvaardiging en heiliging, tweelinggenaden zijn. Ze zijn niet los verkrijgbaar. Ze zijn er beiden of ze zijn er geen van beiden. Het is wel waar dat een mens gerechtvaardigd wordt uit het geloof zonder de werken der wet. Maar het is even waar dat het geloof zich bewijst uit de werken der wet. Vgl. zondag 32. En zo heeft dus zowel Paulus gelijk (die schrijft dat een mens gerechtvaardigd wordt uit het geloof zonder de werken der wet) als Jakobus (die schrijft dat de mens uit de werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit het geloof, namelijk in die zin dat de werken dienen als bewijs van de echtheid van het geloof d.i. waar de goede werken niet zijn daar is ook het geloof niet).
4. Ik hoop eigenlijk dat je vraag nu voldoende is beantwoord. Matt. 25 spreekt in de lijn van Jakobus 2. Hier zien we dat we geoordeeld worden aan de hand van onze werken. Namelijk als vrucht van het geloof. En ook dan zal duidelijk worden dat als er geen praktische bekering was er ook geen levend geloof was. Trap en mate kunnen hier verschillen maar de zaak kan niet gemist worden. Tegelijk denk ik ook dat omgekeerd onderschat wordt hoe belangrijk de goede werken voor Gods kinderen zijn. Daarin wordt niet alleen God verheerlijkt maar het zal ook voor henzelf voor eeuwig profijtelijk zijn. Als wij tenminste nog geloven dat er niet alleen trappen in de hel maar ook in de hemel zijn...
Mag ik nog vragen: ben jij rechtvaardig voor God door een waar geloof en blijkt dat uit je leven door waarachtige bekering?
Je ds. A. Kot
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A. Kot
- Geboortedatum:25-12-1966
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Huizen
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook: