Geen belijdenis vanwege baard (3)
J.P. van den Brink | Geen reacties | 13-04-2018| 16:04
Vraag
Aan dhr. J. P. van den Brink. Ik heb uw antwoord inzake de baarden en snorren gelezen en kan mij er wel in vinden dat degene die het betreft zich het beste kan conformeren aan het plaatselijk gebruik. Mijn vraag gaat nu echter over of het niet gewenst zou zijn dat een ander en niet de betrokkene zelf plaatselijke op traditie gegronde, niet Bijbelse, gebruiken op bijv. classis, particuliere of generale synode aan de orde moet stellen. Met als resultaat om tot een soort richtlijn te komen. Dus traditie in zijn algemeenheid aan de orde stellen.
Ik noem bijvoorbeeld het gebruik om een overledene waarbij het niet vaststaat dat hij/zij behouden is, door een andere uitgang de kerk te laten verlaten dan iemand waar men dat wel van gelooft. (heb ik van horen zeggen). Het in sommige gemeenten wel zingen bij rouwdiensten als men gelooft dat de overledene goed heengegaan is en bij de andere niet. Het voor in de kerk moeten plaatsnemen van stelletjes tijdens de schuldbelijdenis van de zonde tegen het zevende gebod. En ik noem het toch maar: Avondmaalswering als men baard of snor heeft, etc.
Je kunt toch niet altijd alles maar afdoen met de mededeling dat je je moet schikken naar plaatselijk gebruik? Kort gezegd: moeten dit soort tradities nu eens niet een keer op een meerdere vergadering besproken worden en getoetst aan de Schrift zonder dat een direct belanghebbende dat aanhangig maakt?
Antwoord
Beste vraagstel(l)(st)er,
Toen ik de vraag over de baard kreeg had ik al zoiets van: moet ik dit nu niet maar laten liggen? De apostel Paulus raadt het zijn leerling Timotheus aan: “En verwerp de vragen, die dwaas en zonder lering zijn, wetende, dat zij twistingen voortbrengen” (2 Timotheüs 2:23).
Ik heb de vraag toch beantwoord omdat er wel een worsteling van een jonge vriend achter zat en ik wilde die jongen niet in de kou laten staan. Tot mijn vreugde werd ik geïnformeerd dat de zaak waar het om ging mede door dit antwoord tot een oplossing is gekomen; de jongeman in kwestie zal gelukkig wel belijdenis kunnen afleggen, zo de Heere wil rond het Pinksterfeest. Bidden jullie mee voor een gezegende belijdenisdienst? Het zijn hoogtepunten in het gemeenteleven als er jonge mensen voor God en Zijn gemeente belijdenis des geloofs afleggen. Dat is de winst van dit antwoord.
Het verlies is dat er nogal wat ‘twistingen’ uit voortgekomen zijn bij mensen die nogal ferme oordelen uitspraken over de kerkenraad in kwestie en in sommige gevallen ook aan mijn adres omdat ik mij niet had beperkt tot het eerste deel van mijn antwoord. Ik heb dat in mijn tweede antwoord al wat aangegeven.
Nu stel je de vraag meer generiek of het niet mogelijk en wenselijk zou zijn om allerlei ge- en verboden en gebruiken (tradities) eens op meerdere vergaderingen te toetsen aan de Schrift om er zo voor eens en voor altijd uit te komen. Het resultaat zou dan zijn een soort richtlijn waar iedere gemeente en ieder gemeentelid zich aan zou moeten houden. Je noemt een aantal voorbeelden.
Over die voorbeelden: daar hoeven we geen meerdere vergaderingen mee lastig te vallen: niet-Bijbelse tradities moeten zo snel mogelijk worden afgeschaft. Dwaze gebruiken als die jij noemt rondom begrafenissen hoeven niet eens op de agenda van een meerdere vergadering te komen: zo snel als mogelijk afschaffen door de kerkenraad die haar Bijbelse roeping verstaat. In hetzelfde hoofdstuk waaruit ik hierboven citeerde staat: 2 Timotheüs 2:19: “Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn”; De Heere zet zijn zegel op Zijn kinderen niet de keuze van de deur van de kerk waaruit het gestorven lichaam door uitgedragen wordt of het versje wat wij al dan niet zingen. Mij zijn overigens gebruiken zoals jij noemt over de te nemen uitgang van de kerk niet bekend.
Overigens moet je maar oppassen met dit soort verhalen “van horen zeggen.” Het zou zo maar kunnen zijn dat de oorsprong van dit verhaal een heel andere is dan jij weergeeft. Er was een gemeentelid wat in zijn leven slordig had geleefd, die aan de rand van de gemeente stond; bij zijn uitvaart was slechts de directe familie en een handjevol belangstellenden aanwezig. Een poosje later overleed een bekend kind van God, die veel contacten had ook buiten de gemeente; bij de rouwdienst zat de kerk tot de nok toe vol. Om die reden moest er voor het uitdragen van de kist om logistieke redenen een andere routing gekozen worden dan bij het kleine gezelschap van even geleden. En de mensen hadden hun conclusies klaar: kinderen van God worden anders behandeld dan de “mindere” leden van de gemeente. “Van horen zeggen”, en dit dan vervolgens voor “waar” doorvertellen is zeer gevaarlijk.
Rondom het zingen bij een uitvaart zijn verschillende tradities; vaak wordt ook rekening gehouden met wat de nabestaanden willen. Mij is bekend dat als bij bekendmaking van een overlijden in de kerk Psalm 103:8 gezongen wordt, soms ook vers 9 gezongen wordt als algemeen bekend is dat er hoop is voor de overledene (en alleen dan). Dit is een verkeerd gebruik (zie ook het artikel 'Psalm na het bekendmaken van overlijden gemeentelid')
Over de gebruiken bij de schuldbelijdenis van stelletjes die moeten trouwen is op Refoweb al uitgebreid geschreven.
Over de baard heb ik naar mijn bescheiden mening voldoende duidelijk gemaakt dat het weren van belijdeniscatechisanten enkel op grond van een ongeschoren gelaat geen Bijbelse grond heeft.
Ik heb zo het vermoeden dat die lijst met voorbeelden moeiteloos kan worden aangevuld. En het gaat daarbij met name om niet-Bijbelse tradities, ook bekend als traditie met een kleine t. Je eigenlijke vraag is: moeten al die tradities niet eens door een meerdere vergadering Bijbels getoetst worden. Dan is het tenminste duidelijk. Je hebt dan eindelijk een lijstje in handen wat goeds je moet doen en welk kwaad je moet laten, toch? Ik vrees echter dat dit ons niet gaat helpen.
Ten eerste denk ik dat het eind zoek is van allerlei casuïstiek waarover dan een uitspraak over moet worden gedaan. Als je het ene opgelost hebt, komt er wel weer wat anders waar mensen zich druk over gaan maken. Ten tweede is in heel veel gevallen niet duidelijk wat Bijbels is in de zin van wijs en verstandig omdat er wellicht geen direct Bijbelse opdracht aan ten grondslag ligt, maar wel indirect. Of dat het een gebruik is wat van toepassing is op een beperkte groep mensen of tijdelijk. In de Bijbel vinden we zo’n voorbeeld bij de kinderen van Rechab, die van hun voorvader allerlei levensvoorschriften hebben overgeleverd gekregen, die generaties lang zijn gehouden. Hun gehoorzaamheid aan hun voorvader wordt ten voorbeeld gesteld aan het volk Israel in zijn geheel wat de geboden en inzettingen des Heeren vergat (Jesaja 35).
Een algemene regel is dat alles wat de inzettingen des Heeren uit Zijn Woord veronachtzaamt, leidt tot wereldgelijkvormigheid; en alles wat mensen inzettingen stelt boven het Woord van God is wetticisme. Beiden zijn dwalingen.
Maar behalve deze twee klippen is er ook nog de klip van het biblicisme, de houding dat bepaalde leringen en tradities alleen maar aanvaard worden als er een directe Bijbelse uitspraak over kan worden gedaan. Veel kerkelijke gebruiken komen voort uit schriftuitleg waarin schrift met schrift wordt vergeleken, waar zelfs soms ook de ontwikkeling van gebruiken in de loop der eeuwen een rol speelt. Een van die gebruiken is bijvoorbeeld wanneer en hoe vaak het Heilig Avondmaal moet worden gehouden. Dat is overigens een Traditie met een grote letter T, maar ook hierover vinden we ook geen directe eenduidige richtlijn uit de Bijbel, en daarom geef ik dit voorbeeld. Uit een antwoord van ds. Kempeneers over deze vraag citeer ik:
“Calvijn schrijft in de Institutie van 1536: “Geen enkele samenkomst van de gemeente zou moeten plaatsvinden zonder de prediking van het Woord, gebeden, aalmoezen en uitdeling van het Avondmaal. Het is niet ingesteld om maar één keer per jaar ontvangen te worden.” Omdat dit om praktische en geestelijke redenen niet haalbaar bleek, heeft hij dat in 1541 aangepast naar een maandelijkse viering. En in 1561 bracht hij het terug tot vier keer per jaar. Dit omdat hij zag dat al te frequente viering sleur en veroppervlakkiging in de hand werkte. Maar hij bleef wel bij zijn standpunt dat het eigenlijk elke eredienst zou moeten plaatsvinden. Maar vanwege “de zwakheid van het volk” was het niet haalbaar. Onze praktijk hebben wij dus van Calvijn overgeleverd gekregen. “Allemaal traditie”, schrijf je. Dat klinkt denigrerend en weinig doordacht. “Traditie” is een lang en intensief proces. Alle voors en tegens zijn door de eeuwen heen aan de orde geweest. Er is uit allerlei soorten praktijk een meest praktische en geestelijke vorm ontstaan. Laten we dat niet te snel afschrijven.”
Dat laatste geldt m.i. voor meer van zulke “beproefde” tradities.
Het is ondoenlijk dat meerdere vergaderingen zich met plaatselijke details en uitvoeringsvormen gaat bezig houden. Bovendien, als een meerdere vergadering met allerlei richtlijnen zou komen, worden deze richtlijnen dan weer geen “wet” in zichzelf? Het apostelconvent in Handelingen 15 toont aan dat meerdere vergaderingen in het afkondigen van allerlei ge- en verboden zeer terughoudend moet zijn.
Mij komt voor dat je het kwade denkt te kunnen overwinnen door het kwaad weg te nemen. Dat is een moeitevolle strijd. De Bijbel wijst ons een betere weg. Romeinen 12:21: “Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.” Met andere woorden: je krijgt geen helderheid in het duister door de duisternis te benoemen of zelfs om die te proberen weg te nemen, maar door het Licht te laten schijnen.
Dat betekent niet dat je een doetje moet zijn. Maar ga niet overal voor vechten. Wees strijdbaar in zaken die er toe doen en meegaand in middelmatige zaken. Neem een voorbeeld aan Jezus. Ik heb zo’n armbandje nooit gedragen, maar het idee achter de slogan “What would Jesus do” (WWJD) spreekt mij zeer aan. Hij dreef de wisselaars van het tempelplein. Dat ging ergens over. Reden om de zweep ter hand te nemen. Maar toen Hem gevraagd werd om tempelbelasting te betalen gaf Hij aan dat Hij dit niet verplicht was, maar om geen aanstoot te geven betaalde Hij deze (Mattheus 17). Dat ging nergens over. Hier bleef het zwaard in de schede (figuurlijk dan...)
Ik zeg dus niet (dat heb ik ook met mijn antwoord op de baard-kwestie niet bedoeld) dat je je altijd maar moet schikken naar het plaatselijk gebruik. Maar je moet telkens de afweging maken: dient het de zaak van het koninkrijk als ik hiervoor de zweep uit mijn heuptas haal (en echt: als dat moet, moet het!) of moet ik in deze zaak alles doen om aanstoot te voorkomen. En dan toch die extra omweg maken (die mijl extra lopen) om mijn naaste te winnen.
Nogmaals: “Overwin het kwade door het goede. Uw bescheidenheid” (HSV: Uw welwillendheid; NBG51: Uw vriendelijkheid) zij allen mensen bekend. De Heere is nabij” (Filippenzen 4:5). Door zachtmoedigheid is het aardrijk te winnen (te beërven, Mattheus. 5:5; maar brutalen hebben slechts de halve wereld, zegt ons spreekwoord)
Verder wil ik in dit antwoord maar niet gaan. Helaas zijn er onder ons op dit gebied ontsporingen. Daar wil ik mijn ogen niet voor sluiten. Daarom heb ik jouw vraag niet naast mij neergelegd. Om plaatselijke ontsporingen op dit gebied te voorkomen moet kerkvisitatie of de consulent in eerster instantie bijsturen, niet een meerdere vergadering. Ik hoop zo toch nog enig licht te hebben laten schijnen over deze duistere zaken.
Lees 2 Petrus 1:5-11. Daar gaat het om. Een ding is nodig. Al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. In deze bedeling eten wij vis met graten. Zorg ervoor dat de graten niet in je keel blijven steken, blijf ook niet op die graten kauwen. Graten horen naast het bord te komen. En echt, als je oefent word je er handig in om de vis te ontgraten. Pas dan kun je echt genieten van de heerlijke vis.
Vriendelijke groet!,
J. P. van den Brink
Dit artikel is beantwoord door
J.P. van den Brink
- Geboortedatum:10-06-1960
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Eindhoven
- Status:Inactief