Trouwe wachter
Ds. P. Roos | 1 reactie | 03-03-2017| 12:38
Vraag
Een vraag m.b.t. Ezechiël 33, eerste deel, in het bijzonder vers 8. Het gaat over een “trouwe wachter.” Is dit van toepassing op alle gelovigen? Of moeten we dit lezen m.b.t. het ambt van bijvoorbeeld een predikant?
Antwoord
Meermalen spreekt het Oude Testament over de figuur van de wachter. Zie 2 Samuel 18:24v; 2 Kon. 9:17v; Ps. 127:1; Jesaja 21:11,12. Bekend zijn ook de wachters op de stadsmuur die uitzien naar de aanlichtende morgen (Psalm 130). Wij zijn ook bekend met dit beeld: een militair moet soms ook wacht lopen.
De profeet Ezechiël krijgt tot tweemaal toe de opdracht om als wachter op te treden voor het volk. De eerste maal lezen we hierover in 3:17 (zijn aanstelling). De tweede maal wordt deze opdracht herhaald in 33:1. Er is enig verschil in de opdracht die op beide plaatsen gegeven wordt. In hoofdstuk 3 gaat het om het waarschuwen van de goddeloze alsook van de rechtvaardige, wanneer zij leven zonder God. In hoofdstuk 33 gaat het meer om een van buitenaf komend gevaar, bijvoorbeeld een dreigende oorlog (het zwaard), al wordt ook het leven van de goddeloze hier genoemd.
Het is wel duidelijk dat Ezechiël als profeet deze opdracht krijgt. Hij speciaal in onderscheid van het volk zelf. Dus lijkt het volkomen helder dat deze opdracht ook is weggelegd voor de ambtsdragers. Zij mogen uitdelers zijn van de menigerlei genaden Gods, maar zij moeten ook waarschuwen. Dat is ook de duidelijke opdracht van de Heere. Zij moeten waarschuwen voor allerlei gevaren, allerlei zonden die afvoeren van de weg van de Heere. Zij moeten ook mensen waarschuwen als zij leven op valse gronden voor de eeuwigheid. De goddeloze moet gewaarschuwd worden. Het is dan wel nodig om te weten wie die goddeloze is. Dat weten we niet op grond van eigen voorstellingen; nee, we moeten het woord uit Gods mond horen en dan de goddelozen waarschuwen. Het gaat om de mening des Geestes, anders vervallen we in willekeur.
Nu heeft echter ook iedere gelovige de roeping om te waken. In 1 Joh.5:16 wordt elke gelovige opgeroepen om zijn broeder te waarschuwen als hij zondigt. Helaas komt hier in de praktijk weinig van terecht. In deze tijd van individualisme wil ieder het liefst zelf bepalen wat goed en verkeerd is. Het wordt al snel gezien als een overdreven vorm van bemoeizucht als we echt iemand zouden waarschuwen. En vaak is het ook zo dat we ons liever niet inlaten met het doen en laten van anderen, omdat we zelf ook genoeg minpunten hebben. Gods Woord waarschuwt ons er ook voor dat we ons niet bemoeien met wat een ander doet (1 Petr. 4:15). In de echte gemeenschap der heiligen moet wel plaats zijn voor het vermanen van elkander. Waar liefde de overhand heeft, daar uit zich deze liefde ook in het zoeken van het heil van anderen. Het lijkt me toe dat het ambtelijk vermaan moet domineren over allerlei subjectieve uitingen van mensen om ons heen.
Ons onderlinge vermaan moet altijd getoetst worden aan de woorden van de Schrift. Ik denk aan het bekende woord van de Heere Jezus: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt (Matth. 7:1). Ook op andere plaatsen vinden we woorden van eenzelfde strekking (Rom. 2:1; Joh. 7:24; 14:3; Jak. 4:11). Hier betreft het een oordeel inzake middelmatige dingen (1 Cor. 10:23v). We moeten ons niet laten leiden door bijzaken, maar ons houden aan wat Gods Woord ons duidelijk voor houdt.
Kunnen we oordelen over het innerlijk van de ander? Hoe kwam hij tot bekering? Kan men dat uitleggen? Houd vast dat het binnenste van het hart ons onbekend is. Calvijn sprak hier over het oordeel der liefde. Bedenk verder ook dat de Schrift een grote variëteit biedt als het gaat over de wegen van geloof en bekering.
En tenslotte gaat het er om dat we onszelf zullen oordelen; dat is roeping en plicht (1 Cor. 11:28, 31). Dat vindt plaats in de weg van het zelfonderzoek. Dit mag echter niet ontaarden in een chronische neiging tot zelfbeschouwing en het mag ook niet resulteren in aanhoudende twijfel. Zo komen we dan tenslotte terecht bij de bede van de dichter: Doorgrond mij, o God en en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten en zie of er een schadelijke weg bij mij is en leid mij op de eeuwige weg (Ps. 139:23,24)
Ds. P. Roos
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. Roos
- Geboortedatum:29-10-1938
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Veenendaal
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Ds. P. Roos is overleden op 26-10-2021.
Bekijk ook:
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Gebedsverantwoordelijkheid
“Ik heb onder hen gezocht naar iemand die een muur zou kunnen optrekken en voor mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoesten, maar Ik heb hem niet gevonden.” Ez. 22:30.
Waar geen sterke muur van gebed is gebouwd, komen het kwaad en oordeel binnenstromen. Wie echter heeft de liefde en volharding om voor Gods aangezicht op de bres te gaan staan met een muur van gebeden voor land en volk, voor de gemeente van de levende God, voor zijn gezin en voor zijn eigen leven?
Ja, hiervoor is liefde nodig, die terwille van de verlossing van de mensen alles bedekt, alles gelooft, alles hoopt en alles verdraagt. Gewoonlijk onttrekt men zich aan deze gebedsverantwoordelijkheid, ervan uitgaande dat er wel anderen zijn die deze dienst verrichten. En zo blijft het maar bij af en toe een kort gebed voor zichzelf en voor de zijnen.
Veel mensen zeggen dat zij hun kinderen, de nood en het lijden van de mensen in Gods handen hebben overgegeven, omdat ze ervan uitgaan dat alles toch verloopt volgens Gods plan, dat tevoren is vastgesteld en niet veranderd kan worden. Door deze instelling zijn zij vrijwel geheel verslapt in de geweldige dienst van het gebed. Dat is geen rusten in God, maar onverschilligheid en luiheid.
God heeft voor het gebed wetten gegeven. Hij handelt op de gebeden der heiligen. God wil dat wij zullen bidden. Jezus leert ons bidden, geen doorsnee-gebeden, maar indringende, aanhoudende gebeden uit de nood van ons hart, voor onszelf en anderen. Zie Jezus' gelijkenissen over bidden in Luc. 11 en 18. Houden wij op met bidden, dan houdt God op met geven en wij blijven arm, blind en naakt ten aanzien van alle geestelijke schatten.
Ons geloof en onze instelling moet zijn, dat alles door gebed kan veranderen. Daar zien we genoeg voorbeelden van in de bijbel. Als dat niet zo was, konden we immers wel helemaal ophouden met bidden, en verder ervan uitgaan dat God in zijn wijsheid alles wel zal leiden.
Door bidden worden we Gods medearbeiders en evenredig met ons bidden krijgen we deel aan al het goede, wat God schept en bewerkt.
Wij moeten voortdurend in de Geest van gebed blijven, als we onze plaats op de berg Sion willen houden, als overwinnaar op onze tegenstander, de duivel.
Door gebed voor Gods aangezicht verdwijnt alles wat hard en star is. Daar is geen plaats voor bittere wortels of hoge gedachten over jezelf. Je wordt bewaard in ootmoed en armoede van geest. De behoefte aan alles wat God kan geven neemt voortdurend toe, hoe meer je de nood en het lijden van de mensen en je eigen ellende te zien krijgt. Je krijgt een mild en vergevend hart dat in staat is te vergeven, te vergeten en lief te hebben. Als iemand in de dienst van gebed verslapt, dan komt er al gauw iets hards en stars zijn hart binnen en misschien duurt het niet lang of hij grijpt zijn broeder bij de keel om zijn recht op te eisen.
Laat niemand van ons een invalspoort zijn voor Satan, zodat via ons iets kwaads de gemeente zou kunnen binnenkomen. Maar laat via ons Gods wijsheid en goedheid binnenkomen tot rijke zegen.
Hoe nodig is het niet, dat ouders de muur van gebed om hun gezin heen sterk en hoog houden, als bescherming tegen de machten van het kwade. De geest van de wereld komt zo'n huis niet gemakkelijk binnen. Maar verricht je deze dienst niet met ijver, dan heb je de slag verloren en de deur voor de machten der duisternis geopend.
Misschien is één van de grotere kinderen een gat in de muur, waardoor Satan weet binnen te dringen in het gezin met zonde en een wereldse geest, zij het aanvankelijk in zeer verfijnde vorm. Hier is extra gebed, vermaning en strijd nodig in het allervroegste stadium om het gat in de muur zo snel mogelijk weer te kunnen dichten. Wordt ook maar het geringste van de geest van de wereld door de vingers gezien of geaccepteerd, dan wint hij steeds meer terrein en drukt hij zijn stempel op meer kinderen en op het hele gezin.
Soms kom je in een gelovig gezin, waar bijv. de oudste dochter haar hart voor de geest van de wereld heeft geopend. Ze heeft gepermanent kort haar, is naar de fotograaf geweest, heeft daar zo mooi mogelijk geposeerd om een foto te laten maken zoals in de wereld, en daarbij misschien een of andere filmster nageaapt. Die foto is misschien ook vergroot en met goedvinden van de gelovige ouders voor de sier in huis neergezet. Daarmee is de geest van de wereld en de ijdelheid in dit huis geaccepteerd. De broertjes en zusjes gaan kijken naar deze “mooie” foto, die in het licht van God afschuwelijk lelijk is, en dezelfde geest komt ook bij hen binnensluipen.
Veel mensen hebben ook volop foto's die het stempel van de zonde en de wereld dragen, uit de tijd dat ze niet bekeerd waren, en evenzo volop slechte literatuur. Dat is allemaal vergif, wat het gezin in het verderf kan storten en waartegen je even radicaal moet optreden als Josia in 2 Kon. 23. Zie ook Hand. 19:19.
Men vindt het misschien wel erg als één van de zoons de eerste sigaret in huis aansteekt, maar laat het gaan, en al gauw roken ze en praten ze als in een café.
De ouders zijn verantwoordelijk voor de geest die in huis heerst. In de praktijk moet bewezen worden dat Christus' Geest sterker is dan de geest van de wereld en dat je hoofd bent en geen staart. Alles in huis moet het stempel dragen van godsvrucht en van een Hem welgevallig leven. Heerst de Geest van Christus, dan zullen de kinderen eerbied krijgen voor hun ouderlijk huis en ze hebben niet gauw het lef om thuis te roken of rond te hangen met een hoofd vol krulspelden.
Zo moeder zo dochter, zegt het spreekwoord en dat is zeker van toepassing in de meeste gevallen. Als een moeder, hoe weinig ook, bewondert wat groot is in de wereld, dan zal dat ondanks bidden en vermanen zijn stempel drukken op de kinderen. Ze krijgen een verkeerde voorstelling van wat in Gods ogen groot of klein is. Zij denken hun kinderen goed te doen, maar in werkelijkheid offeren zij hun kinderen aan de afgoden op de hoogten en daarmee leveren ze hen uit aan boze geestesmachten.
Waar het om gaat, is in gebed met roepen en smeken bij God aan te dringen om doordrenkt te worden van de Geest van Christus, en te blijven bidden, totdat de Geest van Christus het hele gezin heeft doordrenkt, zodat er een huis komt met liefde, vrede en zegen temidden van de duistere wereld.
De gemeente met veel van die gezinnen wordt dan zoals die moet zijn: een stad op een berg, verlicht door de heerlijkheid Gods.
Jeruzalem was ontstellend diep gezonken, en zonder de Geest van het gebed zinkt alles ontstellend diep. Maar door gebed worden gezin en gemeente opgebouwd tot een woonstede Gods in de Geest, tot lof en eer op de dag van Jezus Christus.
Laten wij ook onze gebedsverantwoordelijkheid beseffen voor de tijd waarin we leven, want door gebed kunnen er grote veranderingen plaatsvinden in alle richtingen.
© Copyright Stiftelsen Skjulte Skatters Forlag