Bidden en profeteren (2)
Ds. M. Baan | Geen reacties | 29-11-2016| 14:45
Vraag
Graag wil ik reageren op ds. Baan over de vraag over hoofdbedekking. Mijn vraag blijft: Gaat het hier niet over vrouwen die tijdens de kerkdienst in het openbaar spreken of bidden? Kunt u dit nog eens goed duidelijk maken, net zoals u dat hebt gedaan bij de andere vraag over de heerlijkheid.
Antwoord
Het antwoord valt in twee onderdelen uiteen. Allereerst moeten we de vraag beantwoorden: is dat profeteren en bidden van die vrouwen in een kerkdienst of niet? De tweede vraag luidt: wat wil dit totale vers ons zeggen?
We beginnen met de eerste vraag. In 1 Korinthe 14 : 29-37 zegt de apostel Paulus heel duidelijk, dat de vrouwen in de gemeente (dus ook in de kerkdiensten) moeten zwijgen. Dit met grote stelligheid uitgesproken standpunt zou wel heel raar zijn, als dezelfde Paulus enkele hoofdstukken eerder in dezelfde brief terloops gesproken zou hebben over bidden en profeteren van de vrouwen tijdens een kerkdienst. Dergelijke tegenspraken kunnen we van Paulus en zeker van de Heilige Geest (!) niet verwachten.
Hoe moeten we dat bidden en profeteren dàn opvatten? Deden die vrouwen dat wellicht in het openbaar? Dus buiten de samenkomst der gemeente? Op straat bijvoorbeeld? Er zijn inderdaad uitleggers die aan die mogelijkheid denken. Ook de kanttekeningen spreken in die richting. Te denken zou dan zijn aan momenten in het leven van alledag, waarop vrouwen plotseling door de Heilige Geest aangedreven zouden zijn om te gaan bidden of te gaan spreken over het Evangelie en de Heere Jezus. De mogelijkheid is niet uit te sluiten, al komt die wel wat gekunsteld over, want in het Nieuwe Testament lezen we nergens over dergelijke ‘charismatische’ momenten van bidden en profeteren.
Blijft een andere mogelijkheid over: Paulus heeft het hier over kerkdiensten waarbij vrouwen aanwezig zijn bij het bidden en het profeteren (=preken). Wanneer ze dus slechts luisteren naar en meebidden met een (voor)bidder en verkondiger van Gods Woord dienen ze dat te doen met gedekt hoofd.
Hierbij dienen we op nòg enkele zaken te letten: wanneer Joodse vrouwen in die tijd zich buitenshuis begaven met ongedekt hoofd, dan was dat (volgens Joodse verklaarders) een schande! Het zou zelfs een geldige reden kunnen zijn om tot echtscheiding over te gaan! Wie een vrouw met geweld de bedekking van het hoofd (die geen sluier was!) afpakte, kon daarvoor dan ook fors beboet worden. Bij extreem rechtzinnige Joden golden deze regels ook binnenshuis! Me dunkt dat dit gegeven als achtergrond stellig meegenomen moet worden.
Blijft de tweede vraag over: wat wil dit vers ons zeggen? Als antwoord zou ik dan willen verwijzen naar wat Matthew Henry in zijn commentaar hierbij heel fijnzinnig opmerkt: het gaat in dit vers niet allereerst om de vraag wáár gebeden wordt, maar hoe de vrouwen zich daarbij hebben te gedragen.
Ik hoop, dat hiermee de zaak wat duidelijker is geworden.
Met een hartelijke groet,
Ds. M. Baan
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M. Baan
- Geboortedatum:16-02-1946
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Veenendaal
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook: