Reinheid in legerplaats van Israël
Ds. C. Oorschot | Geen reacties | 30-06-2016| 15:41
Vraag
Ik heb wat vragen aan de hand van twee zaken in Numeri 5. In de eerste paar verzen wordt uitgelegd dat er mensen afgezonderd moeten leven, bijvoorbeeld bij vormen van onreinheid als melaatsheid en menstruatie. Ik vraag me af: hoe ging dat praktisch in z’n werk? Waar moesten melaatsen dan zijn, of vrouwen als ze menstrueerden?
Aan het eind van het hoofdstuk wordt beschreven hoe een vrouw, verdacht van overspel, onvruchtbaar kan worden. Ik vraag me af: hoe werkt het innemen van zo'n drankje lichamelijk? En hoe kan het dat bij onschuld het geen effect had en bij schuld wel? Of ben ik nu het wonder aan het wegredeneren? En, stel dat de vrouw zwanger was en ze neemt dit drankje in dat schadelijk is voor de baarmoeder, wat betekent dit voor het ongeboren kind?
Antwoord
De legerplaats van Israël was rein en moest rein gehouden worden want de HEERE woonde in hun midden. Daarom moest verontreiniging worden tegen gegaan en worden voorkomen. Melaatsheid bijv. was zeer besmettelijk en om besmettingsgevaar tegen te gaan mocht en kon zo’n ongelukkige niet in de gemeenschap blijven. Als er sprake is van de legerplaats, dan heeft dit betrekking op 1. die van de Goddelijke Majesteit, het heilige der heiligen waar de ark stond met het verzoendeksel waar God woonde; 2 die der priesters en levieten (het heilige dus); 3 de legerplaats van Israël met de voorhof. De melaatse werd weggezonden buiten deze drie; voor hem of haar die vloeide (denk hierbij aan de bloedvloeiende vrouw van Matt. 9,20 en niet aan een menstruerende vrouw) was een plaats in 1 of 2 taboe maar hij/zij mocht wel blijven in 3. Zo was het de praktijk, ook later in Israël. Het wegzenden van bijv. melaatsen hield niet in dat zij in de eenzaamheid in de woestijn moesten ronddolen, maar dat zij met andere ongelukkigen apart van het legerkamp leefden en toch op afstand de karavaan konden volgen. Zo konden zij ook bijv. eten krijgen van hun familie en vrienden vanuit het legerkamp.
Wat de tweede vraag betreft: Het gaat hier over de ijverzucht, m.a.w. over jaloezie. Een vrouw had, ook in Israël, minder rechten dan een man. Nu zal je maar als vrouw gehuwd zijn met een man die jaloers is en die zodra je maar even naar een andere man keek of lachte er direct wat achter zocht. Deze wet is in de eerste plaats bedoeld als bescherming voor de vrouw. Stel je voor dat er een echtpaar was waar dit voorkwam. Dan zijn er al wat spanningen geweest en heeft er zich reeds het een en ander tussen die echtelieden afgespeeld en is de basis voor een goed huwelijk, namelijk wederzijds vertrouwen, weg. In zo’n geval ging men naar de priester en werd er een Godsoordeel gevraagd. Alleen de HEERE kent het hart en weet wie waarheid of leugen spreekt. Het past hier niet om allerlei situaties te bedenken -zoals m.i. de vraagsteller doet- van wat er e.v.t. voor mogelijkheden kunnen zijn. Veel meer bepaalt het ons bij Hem Die de harten kent en de nieren proeft en Die Zijn volk goede wetten heeft gegeven om de zonden te ontdekken en die te verzoenen.
Ds. C. Oorschot
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. Oorschot
- Geboortedatum:25-08-1933
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Stellendam
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Ds. Oorschot is op 17 april 2021 overleden.