De olijfboom en de vettigheid uit Romeinen 11
prof. dr. M.J. Paul | 2 reacties | 28-04-2016| 12:00
Vraag
Vraag aan prof. Paul: Wat zijn de olijfboom en de vettigheid uit Romeinen 11? Er zijn verschillende verklaringen voor de olijfboom uit Romeinen 11. De één zegt, de wortel is het volk Israël, de ander zegt de wortel is Christus en weer een ander zegt de wortel is Abraham. Voor de twee laatste verklaringen kan ik wel enigszins inkomen, maar dat de wortel het volk Israël zou zijn lijkt mij vreemd omdat de takken de Israëlieten zijn. Dan zouden de Israëlieten in zichzelf zijn, want de Israëlieten vormen het volk van Israël.
En de afgerukte takken zijn nog steeds Israëlieten, zouden die dan uit hun eigen volk verstoten zijn? Voor de vettigheid wordt soms de werking van de Heilige Geest uitgelegd. Wat is de juiste verklaring en waar is dat op gebaseerd?
Deze vraag werd ook besproken in het programma 'Pastorie online'
Antwoord
Beste vraagsteller,
In Romeinen 9-11 behandelt Paulus de relatie tussen Israël en de volken. Hoe is het mogelijk dat een deel van Israël ongelovig is ten aanzien van de gekomen Messias Jezus? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er gelovigen uit de volken zijn?
De apostel is diep bewogen over de ontstane situatie dat zovelen in Israël weigeren te geloven in de gekomen Verlosser (9:1-3). Toch geldt voor het volk Israël als geheel: “Zij zijn Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften” (9:4). Hoofdstuk 11 opent met de vraag “Heeft God Zijn volk verstoten?” en het antwoord luidt: “Volstrekt niet” (11:1). De geschiedenis van Elia maakt duidelijk dat er een gelovig overblijfsel kan zijn, door Gods genade (11:2-4). Op dezelfde wijze kan er in de tijd van Paulus een kleine gelovige groep zijn te midden van velen in Israël die niet geloven.
In die omstandigheden probeert Paulus zijn volksgenoten tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden (11:14). Hij weet dat deze enkelingen de voorboden zullen zijn van een grote verandering in het volk (11:15).
Daarna komt de passage waarover de gestelde vragen gaan. Paulus gebruikt daar het beeld van de olijfboom. Omdat hij in deze hoofdstukken volop het Oude Testament citeert, is het goed om daar te kijken naar het gebruikte beeld. In Jeremia 11:16 en Hosea 14:7 is de olijfboom een beeld van Israël. Het ligt voor de hand dat Paulus dat beeld overneemt. Het past in ieder geval goed in zijn betoog als wij de boom opvatten als het volk Israël. In dat geval zijn de aartsvaders en de aan hen gegeven beloften de wortels. Israël heeft immers verbonden en beloften ontvangen. Die speciale beloften golden niet Ismaël en Ezau, maar wel Izak en Jakob en hun nageslacht. Tegenover de rijkdom van Israël staat de armoede van de heidenen. “Bedenk daarom ... dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte” (Ef. 2:11-12). Paulus plaatst tegenover de genoemde olijfboom (Israël met de vele zegeningen) een andere boom: een wilde olijfboom die deze voorrechten niet heeft. Wat gebeurt er nu als heidenen tot geloof in Jezus Christus komen? Dan worden ze als takken afgesneden van de wilde olijfboom en in de goede olijfboom geplaatst. De ongelovige Joden worden als natuurlijke takken afgerukt hebben dan niet langer deel aan de sappen van de goede olijfboom.
De nieuwe gelovigen uit de volken krijgen deel aan de wortel en de vettigheid (sappen) van de goede olijfboom. Zij ontvangen veel geestelijke zegeningen. Door het geloof worden zij nageslacht van Abraham en delen in zijn zegen (Gal. 3:7, 14). Daardoor worden de gelovigen uit de volken medeburgers, huisgenoten, mededeelgenoten en mede-erfgenamen van Israël (Ef. 2:19; 3:6).
Terug naar de vraag. Daarin noem je drie mogelijkheden: de wortel is Israël, Christus, of Abraham. Omdat naar mijn overtuiging de boom Israël is, ligt de eerste mogelijkheid niet voor de hand. Heilshistorisch is het ook niet aannemelijk dat Christus bedoeld is, omdat Hij uit Israël voortkwam. Het meest waarschijnlijk lijkt mij dat Abraham, Izak en Jakob bedoeld zijn, maar dan wel als uit verkoren geslacht met bijzondere beloften.
Het is waar dat de Messias ook een wortel genoemd kan worden (Jes. 11:10; Rom. 15:12; Openb. 22:16), maar dat gebeurt niet in een uitgewerkte beeldspraak van wortels, boom en takken. De bedoeling in de genoemde teksten is te zeggen dat het heil van Christus voorafgaat aan het geslacht van David. Wat dat betreft heeft het werk van Christus natuurlijk alles te maken met de verbonden en beloften aan de aartsvaders.
Wat betekent het om deel te hebben aan de wortel en de vettigheid? Er zal bedoeld zijn: de wortel die vettigheid of levenssappen doorgeeft. In deze beeldspraak gaat het bij ‘vettigheid’ om de beloften van zegen en heil die God aan de aartsvaders en daarmee aan het volk Israël heeft gedaan. Het lijkt mij niet dat de Heilige Geest bedoeld is. Het is waar dat mensen door het werk van de Heilige Geest tot geloof komen, maar Paulus noemt dat niet in dit verband. Hier gaat het over wel of niet deelhebben aan het heil.
De bovengenoemde interpretatie past mijns inziens goed in het verband, maar de uitleg van Romeinen 9-11 hangt ook samen met nog meer zaken, zoals de relatie tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het voert te ver om daar nu op in te gaan. De profeten in het Oude Testament kondigen een toekomstige bekering van het volk Israël aan en Paulus bouwt daarop voort. Nieuw is de situatie dat er tijdelijk meer gelovigen uit de volken dan uit Israël zijn. In die omstandigheden maakt de apostel een geheimenis bekend: er is voor een deel verharding over Israël gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal geheel Israël zalig worden (11:25-26).
In de kringen van het Puritanisme, de Nadere Reformatie, het Piëtisme en het Réveil is in de vorige eeuwen veel nagedacht over deze zaken. In de hoofdstroom van de westerse kerk is de toekomstige bekering van Israël meestal naar de achtergrond geschoven en is het antwoord op de worsteling van Paulus in de genoemde hoofdstukken anders verklaard. Toch blijken er ook in de vroege kerk al allerlei getuigen te zijn van een heilsverwachting voor het Joodse volk, juist op grond van Romeinen 9-11. Wie meer hierover wil weten, kan terecht in het artikel ‘“Ik zend u de profeet Elia”. De toekomst van Israël volgens de vroegchristelijke kerk’, Theologia Reformata 57 (2014) 22-39. Te downloaden via: http://mjpaul.nl/2014-toekomst-van-israel/
Prof. dr. M. J. Paul
Dit artikel is beantwoord door
prof. dr. M.J. Paul
- Geboortedatum:13-03-1955
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Oegstgeest
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Eindredacteur Studiebijbel OT
-Senior docent Oude Testament (CHE)
-Deeltijd hoogleraar OT te Leuven (B)
-Directeur-bestuurder THGB
Bekijk ook:
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Je hoort en leest de laatste tijd veel over deze zaken. Steeds meer theologen komen tot de ontdekking dat de kerk, óók na de Reformatie, nog veel onontgonnen gebied heeft laten liggen, zoals prof. Paul ook schrijft.
Wat ik mij persoonlijk afvraag is waarom we al die tijd nog zo blind zijn geweest voor de plaats van Israël in de bijbel. Waarom hebben wij zo lang die griekse bril op gehad? Waarom heeft de kerk de profetieën niet gelezen zoals ze bedoeld zijn? Wat is er fout gegaan dat de Grieken de overhand kregen en de kerk centraal kwam te staan in plaats van Israël? De zaligheid is immers uit de Joden?
Door het geloof zijn die gelovigen uit de heidenen kinderen van Abraham.
Zie Gal. 3:6. 23-29.
Rom. 4:12-16.
En zijn ze ingeënt op die olijfboom.
Ik kom zelfs gedachten tegen dat de zichtbare kerk de olijfboom zou zijn, waarbij dus Israël als het ware vervangen wordt door de kerk.
Matthew Henry schrijft er onder andere het volgende over in zijn bijbelverklaring van het N.T. deel 3 pag.94.
''Degenen, die in den goeden olijfboom zijn geënt, krijgen deel aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom. Dat is toepasselijk op een zaligmakende vereniging met Christus. Allen die door een levend geloof in Christus zijn ingeent hebben deel aan Hem gelijk de takken deel hebben aan de wortel en ontvangen uit Zijne volheid. ''
Tot zover heb ik er eigenlijk geen problemen mee, maar dan vervolgens schrijft hij er direct achteraan: '' Maar hier wordt gesproken over deelgenootschap aan de zichtbare kerk waaruit de Joden als takken afgebroken waren, en zo werden de heidenen ingeënt, en autois, onder deze die er in bleven of in de plaats van de afgebroken takken. De heidenen die in de gemeente ingeënt waren deelden in dezelfde voorrechten die de Joden hadden, namelijk de wortel en de vettigheid. De olijfboom is de zichtbare kerk (zo ook genoemd in Jer.11:16) , den wortel van deze boom was Abraham. Niet de wortel van deelgenootschap- in die zin is alleen Christus de wortel- maar de wortel van het besturen, omdat hij de eerste was met wie het verbond plechtig was besloten.'' Tot zover!
Maar het gaat in Jer.11:16 en Hos. 14:5,6,7 duidelijk over Zijn volk Israël en niet over de zichtbare kerk.
Jeremia 11:16; De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van lieflijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.
Lees ook Hosea 14:5,6,7;
5 Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd.
6 Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie; en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon.
7 Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms; en hij zal een reuk hebben als de Libanon.