Onderscheid ambtsdragers en gewone kerkmens
Ds. C. den Boer | 3 reacties | 30-11-2015| 07:55
Vraag
Waarom dragen ouderlingen/diakenen allemaal een zwart pak, dominees een toga en gaan ze staan met het bidden? Waarom zo duidelijk een onderscheid tussen degenen in het ambt en de 'gewone' kerkmens? Ik kan hier in de Bijbel helemaal niets over terug vinden (enkel de priester die wel richtlijnen kreeg). Van de discipelen lezen we bijvoorbeeld toch ook niet dat ze 'nette' kleren aandeden? Ik vind het altijd zo farizeeër-achtig overkomen (niet de mensen zelf, maar alles wat we erbij verzinnen zoals het pak en het staan tijdens het bidden). Waar komt het vandaan?
De zorgverzekeringen van Care4Life
De zorgverzekeringen van Care4Life stellen de beschermwaardigheid van het leven voorop. Benieuwd hoe?
Antwoord
Het dragen van officiële kleding bij plechtige gelegenheden is een oud gebruik. Hoe die officiële kleding er precies uit ziet, is per culturele situatie verschillend. Onder ons is te denken aan het dragen van officiële kleding door een bruid op haar trouwdag en door regeringspersonen op prinsjesdag.
Een kerkdienst is in het protestantisme een officiële, door God samengeroepen vergadering van Gods gemeente waarin het Woord van God en de sacramenten worden bediend. Daarin bemiddelen ambtsdragers (ouderlingen/diakenen); zij zijn als het ware uitdelers van Gods heil. Het is zeker zinvol, als zij van deze bediening een teken dragen in een ambtsgewaad. Zoals onder het oude verbond dat het geval was met priesters in Gods heiligdom, de tempel.
In het NT treffen we hieromtrent geen specifieke voorschriften aan die voor alle tijden en plaatsen geldingskracht hebben. Het dragen van zwarte kleding, c.q. toga door ambtdragers kan dus moeilijk als een bijbels beginsel aan ambtsdragers hier en nu dwingend opgelegd worden.
Toch zou ik willen stellen, dat onder ons het dragen van een zwart pak, cq. toga door ambtsdragers (ouderlingen, diskanen/predikanten) een zinvolle uitdrukking mag heten van hun ambtelijke status en van het gezag van hun ambtswerk, niet in het minst bij de uitoefening van hun ambtswerk, zijnde een profetische, priesterlijke en koninklijk dienst. Dat maakt terecht ook duidelijk dat er onderscheid is tussen ambtsdragers en ‘gewone’ gemeenteleden. Het lijkt mij goed, dat een kerkenraad daarin uniformiteit betracht.
Het staan bij de gebeden door ambtsdragers in kerkdiensten mag u zien als een symbool van hun diep ontzag voor God, waarin zij de gemeente bij God mogen vertegenwoordigen. Leest u nog maar eens wat van Abraham geschreven staat, als hij voorbede gaat doen voor Sodom (Gen. 18:22b): “Doch Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des Heeren.” Dat heeft met farizeërachtigheid (Matth. 23:5) niets te maken.
Ds. C. den Boer
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. den Boer
- Geboortedatum:20-04-1931
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Barneveld
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Dominee den Boer is op 11 juni 2019 overleden.
Website: dsdenboer.refoweb.nl
Lees ook: 'Digitale levenswerk ds. C. den Boer afgerond' & 'Ds. C. den Boer overleden'
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
---------
De hele discussie rondom de kleding van predikanten ontstond al direct na de Reformatie. De predikanten die waren overgegaan wilde niet de liturgische kleding van de Rooms-katholieke priesters overnemen. Een grondprincipe van de Reformatie was dat iedereen gelijk was, ‘priesterschap van alle gelovigen’. De predikanten wilden daarom ook geen onderscheid maken in kleding. Ze droegen gewoon de kleding van alledag. Ze wilden zich nog wel enigszins onderscheiden van de gemiddelde burger en droegen daarom de kleding die geleerden in die tijd ook droegen. Predikanten konden zich ook niet te werelds kleden. Regelmatig kwamen er klachten dat ze te vrolijke en lichte kleding droegen. De kleding moest wel zwart, sober en eenvoudig zijn. De meeste predikanten waren ook niet zo heel modegevoelig en vaak liepen ze achter op de heersende mode.
In 1817 werd voor het eerst een verzoek ingediend bij de synode om predikanten voor te schrijven een toga te dragen. Dit was in de Waalse Kerken al gebruikelijk en zeker in het overwegend katholieke zuiden van de Nederlanden waar predikanten het moeilijk hadden, zou een kerkelijk kostuum een uitkomst bieden. De synode vond het echter niks. Eén van de redenen van de synode tegen dit voorstel was dat het voor predikanten erg lastig zou zijn om met zo’n kostbaar kledingstuk naar gemeenten te trekken. Later is hiervoor een togadrager in het leven geroepen. Hij reisde met de predikant mee om de toga te vervoeren. Over het algemeen hadden de protestantse predikanten ook helemaal geen behoefte aan een kerkelijk gewaad. Dat hadden ze nooit gehad en dat wilden ze nu ook niet hebben.
In 1854 beval de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk ook haar predikanten toch aan een toga te dragen tijdens de kerkdiensten. Waarom nu wel? De eerste reden was dat er in de loop van de jaren grote verwarring ontstaan was over de kledingkeuze van de predikanten. Er waren herhaaldelijk verzoeken aan de synode gericht om duidelijkheid te verschaffen over de kleding. Een tweede reden was dat als er geen duidelijke regels waren omtrent de kleding de predikanten zich dan zouden overgeven aan de grillen van de mode en dit moest ten aller tijden worden voorkomen. De eerdere bezwaren werden over boord gezet. Zo was men bijvoorbeeld ook bang dat er een te groot onderscheid zou komen tussen de gemeente en de predikant als de predikant heel andere kleding zou gaan dragen dan de gemeente. Dit zou tegen ‘het priesterschap van alle gelovigen’ in gaan. Volgens de synode had het verleden echter al bewezen dat dit niet noodzakelijk het geval is. Ook het argument dat Jezus en zijn volgelingen geen ambtsgewaad droegen is van de tafel geveegd met het argument dat Jezus onder heel andere omstandigheden heeft gewerkt en hij heeft bovendien hier ook geen aanwijzingen voorgegeven. De toga raakte onder de predikanten steeds meer ingeburgerd.
Na de Doleantie in 1886 hebben de Gereformeerden moeite met de ‘hervormde’ toga. Abraham Kuyper was geen voorstander van de toga. Hij vond dat predikanten de wereld niet mochten ontwijken en dat ze zich moesten kleden als alle anderen, doordeweeks en op zondag. Als predikanten voor de Doleantie gewend waren om een toga te dragen dan mochten ze hier van Kuyper wel mee door gaan, ‘maar wie er niet aan gewoon was, wennen zich die gewoonte niet aan, en grijpen nog veel minder naar den geheel verouderden steek, maar kleedden zich gewoon en eenvoudig’ (geschreven in ‘Onze Eredienst’). De kledingkeuze was overigens geen hoofdzaak. Het kwaad zat niet in de kleren, maar in het menselijk hart.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de liturgische beweging op in Nederland. De zwarte toga kwam weer ter discussie te staan, eerst in de hervormde kerk en later ook in de gereformeerde kerken. De aankleding van de eredienst kreeg meer aandacht. Een toga is het gewaad van hoogleraren en juristen en de kleur zwart staat voor somberheid en is een teken van rouw. Niet iedere predikant kon zich hier meer mee vinden en ging op zoek naar een andere vorm. Andere predikanten houden zich wel aan de toga, omdat deze ook staat voor traditie en stijl.
In de jaren zestig zien we witte gewaden in de protestantse kerken komen. Witte gewaden hebben bijbelse gronden, de priesters in het Oude Testament droegen ze bijvoorbeeld en ze werden ook gedragen in de vroeg-christelijke kerk. Het kleed van een predikant moet zinvol zijn voor zijn of haar functie. Als we gaan zwemmen, doen we ook zwemkleding aan. We spreken over ‘het priesterschap van alle gelovigen’. Het kleed moet dus geen hiërarchie uitdrukken, maar eerder een aanvulling op de eredienst. Naast het witte gewaad gaan predikanten ook stola’s dragen. In de katholieke kerk staan deze voor de speciale plaats die de priester inneemt, de priesterlijke waardigheid. In de protestantse traditie worden ze gebruikt om de kleur van het kerkelijk jaar duidelijker naar voren te brengen. Sommige predikanten dragen daarom ook stola’s over hun zwarte pak of toga. Op de stola’s zijn vaak christelijke symbolen geborduurd en ze vormen een eenheid met het ‘antependium’, het kleed wat over de avondmaalstafel of de kansel hangt.
Sinds 1967 worden ook vrouwen toegelaten tot het ambt van predikant. Hiervoor mochten ze wel hulppredikant zijn, maar hulppredikanten droegen geen speciale kleding. Na hun toelating gingen de vrouwen dus ook nadenken over hun kledingkeuze. Het is zeer aannemelijk om te stellen dat de verandering van de zwarte toga naar andere liturgische gewaden ook hier mee te maken heeft. Veel vrouwelijke predikanten wilden niet mee gaan met de ‘traditie der vaderen’. Ze noemden een zwarte toga het symbool van een mannencultuur. Vrouwelijke predikanten willen wel vaak een toga of een ander gewaad aan om keurende blikken van de mensen op hun kledingkeuze te ontwijken of om niet elke zondag voor de keuze te staan welke kleding nu weer aan te doen. Vrouwen hebben bovendien meer vrijheid in hun kledingkeuze dan mannen. Zij staan niet in een jarenlange kledingtraditie.
Eén ding is in ieder geval duidelijk: de kledingkeuze van een predikant is eigenlijk altijd een bewuste keuze en er gaat lange geschiedenis aan vooraf.
Wat je ziet is dat de kerk van net na de reformatie weer terug is gegaan naar de gebruiken van de eerste christen gemeenten en afscheid namen van de RK gebruiken. Wat je ook ziet is dat de kerk moeite heeft om daarmee om te gaan en weer de RK gebruiken gaat invoeren, zelfs tot aan de ouderlingen, kerkrentmeesters en diakenen aan toe.
Vroeger werd al gezegd: de paap zit in ons hart! Paulus had er ook mee te maken en was er furieus over, lees de Galaten brief maar. Moeten we dan accepteren dat de paap weer in onze kerken is ingetreden? Durven we radicaal te zijn en de oude RK gebruiken af te schaffen? Of overheerst de angst?
In dit verband kun je ook over de volgende tekst nadenken:
Mattheüs 23: vers 5b en 8b.
Reageer gerust: emaildfj1@gmail.com