Kledingstijl in Gereformeerde Kerken vrijgemaakt
Ds. K. van den Geest | Geen reacties | 02-10-2015| 13:28
Vraag
Graag zou ik mijn vraag beantwoord zien worden door een predikant van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv). Ik kom zelf uit een reformatorische kerk, maar kom zo nu en dan in een GKv. Wat mij opvalt is de kledingstijl in deze kerken. De GKv zijn in mijn ogen een bijbelgetrouwe kerk en nemen de gereformeerde belijdenisgeschriften- en formulieren naar mijn mening serieuzer dan veel reformatorische kerken. Op het punt van kleding en hoofdbedekking lijkt het echter dat dit geen belangrijk punt is in de GKv. Natuurlijk is kleding geen hoofdzaak van het geloof, maar het hoort er toch wel bij als je heilig wilt leven voor God?
Graag zou ik u daarom willen vragen wat de reden is dat vrouwen in de GKv geen hoed dragen en vaak ook geen lang haar? Evenals dat sommige mannen lang haar hebben. In 1 Korinthe 11 staat toch immers dat: 4-6: “Iedere man die met bedekt hoofd bidt of profeteert, maakt zijn hoofd te schande. Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want ze is in dat geval precies hetzelfde als een kaalgeschoren vrouw. Een vrouw die haar hoofd niet bedekt, kan zich maar beter laten kaalknippen. Wanneer ze dat een schande vindt, moet ze haar hoofd bedekken.” 13-15: “Oordeelt u daarom zelf. Is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? Leert de natuur zelf u niet dat lang haar een man te schande maakt, terwijl het een vrouw tot eer strekt? Het haar van de vrouw is haar gegeven om een hoofdbedekking te dragen.”
Ik hoor soms dat dat slechts een regel was uit die tijd, welke nu niet meer van toepassing zou zijn. Het is toch echter opgetekend in het Nieuwe Testament als opdracht aan de gemeente en geen wet uit het Oude Testament? Paulus zegt aan het eind namelijk ook (en dit staat volgens mij nog wel het meest scherp in de door de GKv gebruikte NBV): 16: “Iemand die meent zo eigenzinnig te moeten zijn af te wijken van wat ik zeg, dient te bedenken dat wij noch de gemeenten van God een ander gebruik kennen.” Ik hoop dat u mij kunt uitleggen waarom deze zaken als onbelangrijk worden gezien binnen de GKv.
Antwoord
Deze vraag en zaak is verbonden met de uitleg van 1 Kor. 11. Een moeilijk Bijbelgedeelte, omdat we in onze tijd niet meer helemaal kunnen achterhalen hoe dit in die tijd en situatie precies lag.
Dr. J. van Bruggen schreef hierover een boekje, al in 1975: “Emancipatie en Bijbel”. Het begint met een schets van de emancipatiebeweging in onze maatschappij, waarbij hij benadrukt dat deze een humanistische, niet-bijbelse achtergrond heeft. Daarbij stelt hij de vraag, of we als kerk hierin niet juist ons anders-zijn moeten laten zien. Ook in de Grieks-hellenistische samenleving van toen waren vrouwen, vooral die uit de rijkere bovenlaag, behoorlijk vrij en zelfstandig. Maar in de kerk wil Paulus een andere houding: dat vrouwen de man erkennen als hoofd. Van Bruggen zegt dat dit niet exclusief gold voor gehuwde vrouwen, maar voor alle vrouwen. Zijn argumenten daarvoor overtuigen mij overigens niet helemaal.
Toch gaat het erom dat er in de kerk een verschil is tussen man en vrouw. En dat verschil komt vooral tot uiting bij het bidden en profeteren (vers 4!). Wat er overigens op wijst dat vrouwen in die tijd vrijmoedig konden spreken in de samenkomsten van de gemeente. Maar daar gaat het nu niet om, waar het om gaat is dat Paulus wil dat vrouwen zich bij het bidden en profeteren in de kerk bescheiden opstellen en de man voorrang geven. Met andere woorden: het gaat dus in dit hoofdstuk niet zo zeer over de hoofdbedekking, maar over het bidden en profeteren en vooral over de manier waarop vrouwen dat doen, met welke houding of instelling. Van Bruggen zegt het heel kort en bondig zo: de hoofdtooi is niet de hoofdzaak hier; wel dat de man hoofd dient te zijn, in ieder geval bij het bidden en profeteren in de kerk. En blijkbaar was het toen en daar zo dat het bidden met onbedekt hoofd een teken was om te laten zien dat je net als een man wilde zijn. Daarom zegt Paulus, bijna gekscherend: als je net als een man wilt zijn, knip dan ook je haar kort als een man.
Het staat vast, dat vrouwen in die tijd vaak een soort omslagdoek droegen, die ze bij koud weer ook over het hoofd konden slaan. Maar het was zeker niet zo dat ze in het openbaar altijd hun hoofd moesten bedekken. En dus was dat ook in de kerk niet de gewoonte of de eis. Maar bij het bidden en profeteren dient er eerbied te zijn en moeten vrouwen zich niet als een man gedragen. Dan getuigt het van erkenning van het verschil in positie tussen man en vrouw, dat zij die omslagdoek wel over haar hoofd heen trekt. Dat is, volgens het boekje van Van Bruggen, zo’n beetje de teneur van wat Paulus in dit hoofdstuk zegt, al blijven er bij deze korte weergave uiteraard nog veel vragen open. Bijvoorbeeld de vraag, wat dat hoofd-zijn van de man inhoudt. Wat Paulus daarover zegt in dit hoofdstuk komt neer op een verschil in positie tussen man en vrouw in de Bijbel. De man is een soort vertegenwoordiger van God, de eerstverantwoordelijke onder God. Maar wat dit dan concreet zou moeten betekenen voor vandaag, is weer een heel nieuw onderwerp en het voert nu te ver om daar dieper op in te gaan.
Ook legt Van Bruggen uit dat het punt van de haardracht evenmin een hoofdzaak vormt. Mannen droegen toen, voor zo ver we weten, (over het algemeen) kort haar, vrouwen meestal lang. Paulus redeneert vanuit wat de ‘natuur’ is en hoe het in die tijd ‘gewoon’ is. Argumentatie vanuit de natuur of gewoonten van de cultuur hebben niet het gewicht van Goddelijke geboden, maar wel sluit God er bij aan. Dat is geestelijke wijsheid, die hier concreet betekent: lang haar bij een vrouw is een stuk van haar schoonheid, door God geschapen. Dus ook zonder omslagdoek heeft de vrouw nog altijd een prachtige hoofdbedekking, haar haar. In de NBV vind ik het woordje “om” in vers 15 daarom wat misleidend. In de oude vertaling (NBG 1953) stond: “het haar is haar (de vrouw dus) tot sluier gegeven”. Je zou het dus zo kunnen weergeven: het lange haar van de vrouw is als een sluier. Dit bewijst overigens meteen ook dat moslims de schepping van God ontkennen door van vrouwen altijd te eisen in het openbaar hun hoofd te bedekken. In de Bijbel is het haar juist haar eer en mag de vrouw dat met trots dragen, als een stuk schoonheid door God gemaakt en gegeven.
Het laatste, de stellige en scherpe manier van spreken van Paulus in vers 16, is daarom, opnieuw, iets wat in die tijd en situatie gold. Betekent dat, dat we (in de vrijgemaakt-gereformeerde kerken dus) die woorden naast ons neerleggen? Zeker niet en dat is ook Van Bruggens boodschap: we zullen de wijsheid van dit Bijbelgedeelte ons ter harte moeten nemen voor onze tijd. Dus als het gaat om hoe mannen en vrouwen in de kerk met elkaar omgaan, moeten we ons niet laten leiden door de humanistisch-liberale denkwijze van de huidige samenleving, maar door Gods Geest en Woord. We moeten altijd blijven zoeken naar wat Gods wil is en naar hoe we hem kunnen eren en dienen. Daarom is er wel een les te leren uit dit Bijbelgedeelte: zoek altijd naar de manier waarop we als kerk en christenen ons anders-zijn in Christus gestalte dienen te geven.
We moeten concluderen, dat het hier om een vrij specifieke situatie gaat in die gemeente, toen en daar. Je kunt dit dus niet zo maar veralgemeniseren als algemeen geldig gebod ook voor onze tijd. In de vrijgemaakt-gereformeerde kerken heeft deze uitleg van dr. Van Bruggen invloed gehad, al is dit hele onderwerp in de gereformeerde kerken al vanaf de 19e eeuw nooit echt een issue geweest. In de ‘reformatorische’ kerken ligt dit anders, omdat men daar de Bijbel ‘letterlijker’ leest en er minder openheid is voor de gedachte dat historische situaties en culturele verschijnselen een rol kunnen spelen, zowel in de Bijbel zelf als bij de uitleg ervan.
Ds. K. van den Geest,
Alphen aan den Rijn
Dit artikel is beantwoord door
Ds. K. van den Geest
- Geboortedatum:12-10-1957
- Kerkelijke gezindte:Nederlandse Gereformeerde Kerken
- Woon/standplaats:Deventer
- Status:Actief