Vergeving en rechtvaardigmaking
Ds. H. Paul | 1 reactie | 25-08-2015| 13:00
Vraag
Indien mogelijk stel ik deze vraag graag aan een predikant van de Ger. Gem. Ik las onlangs dat voor veel christenen vergeving en rechtvaardigmaking precies dezelfde begrippen zijn, maar dat dat onjuist is. Ik las dat bij de vergeving Jezus bij de wedergeboorte mijn zondeschuld op Zich heeft genomen. En dat bij rechtvaardigmaking de rechtvaardigheid van Jezus mij wordt toegerekend (2 Kor. 5:21). Maar wat betekent dat voor mij, de rechtvaardigheid van Jezus? Kunt u mij uitleggen wat het verschil is?
Antwoord
Beste vraagsteller(ster),
Om een Schriftuurlijke visie op de rechtvaardiging van de zondaar en de vergeving van de zonden te hebben is het goed om naar de Heidelbergse Catechismus te luisteren. Daarin worden de bijbelse gegevens op een juiste wijze samengevat. We krijgen dan als antwoord op de vraag "Hoe zijt ge rechtvaardig voor God?", een uitvoerig antwoord. Lees dat maar grondig door. Zo worden dus de rechtvaardiging voor God en de vergeving van de zonden verkregen door en op het geloof in Christus Jezus. Dat is een voluit bijbelse waarheid die op veel plaatsen geleerd wordt. Denk aan de stokbewaarder. Dat geloof is nooit te scheiden van bekering en wedergeboorte.
De noodzaak van het geloof wordt ons voorgehouden met het woord: "in zoverre ik (=indien ik althans) zulke weldaad met een waar geloof aanneem." In mijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus heb ik het volgende geschreven:
“In het voorgaande is ons de noodzakelijkheid van het geloof voorgehouden. Zonder de aanneming met de hand van het geloof is er geen toerekening, zegt Ursinus. Maar het gaat niet om die hand op zichzelf. De bedelaar ontvangt immers geen gift omdat hij een hand heeft, al kan hij die gift zonder hand niet toe-eigenen. Daarom zegt onze Catechismus: Niet dat ik vanwege de waardigheid van mijn geloof Gode aangenaam ben. Dat zeggen de remonstranten; zij leren, dat God hén rechtvaardigt van wie Hij tevoren weet dat zij zullen geloven en dat zij goede werken zullen doen. Nee, de Heere schenkt uit vrije genade en gééft ook de hand, de kracht van het geloof als gave van God. We zijn in alles afhankelijk ook voor wat het geloof betreft. Het is een gave van de Geest. Hij geeft de hand van het geloof om aan te nemen wat de Heere schenkt.
We hebben al gezegd wát de Heere toerekent, namelijk de genoegdoening door Christus, de betaling van de schuld, het wegnemen van de vloek die op ons rust. Dat heeft Hij volbracht aan het kruis. Hij heeft ook genoeg gedaan aan Gods heilig recht, aan de eisen van de wet aan wat wij God schuldig zijn. Zo verwierf Hij een volmaakte gerechtigheid. Maar Hij verwierf ook een heiligheid, waarin de onreine zondaar voor God kan bestaan. Als Zijn heiligheid onze onheiligheid bedekt, is de vuilste zondaar in de klederen van Christus’ gerechtigheid zonder vlek en zonder rimpel. Dan is er nooit meer de onheiligheid, die door God gedacht zal worden om te veroordelen. Ja, straks is er een volmaakte heiligheid, die Gods Kerk eeuwig bezitten zal en waardoor ze nooit meer zal kunnen zondigen.
Nu zegt onze Catechismus: ‘En dat ik die niet anders dan alleen door het geloof kan aannemen en mij toe-eigenen kan.’ Wat in de belofte van het Evangelie wordt verkondigd, wordt door het ware geloof omhelsd. Dat ware geloof is in de eerste plaats kennis en in de tweede plaats vertrouwen. Kennis, dat ik voor waarachtig houd hetgeen God in Zijn Woord geopenbaard heeft. Wat in het Evangelie wordt verkondigd, dat wordt gekend met een zaligmakende kennis. Daarmee wordt het verstand verlicht, zodat het voor waar wordt gehouden. Daarmee wordt het vertrouwen verbonden, dat nu al mijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn. Dat is het geloof. Dat geloof zegt ‘amen’ op het Woord. Dat zegt ‘amen’ op hetgeen mij veroordeelt. Dat leert ook ‘amen’ zeggen op wat God laat verkondigen.
Het is nooit te doorgronden hoe dat mogelijk is, maar het wordt door het geloof aanvaard. En wanneer dat door het geloof aanvaard wordt, wordt het aangenomen en toegeëigend, zegt onze Catechismus. Dat geldt voor elk die dit geloof mag beoefenen. Er is in de rechtvaardiging geen graad of trap. Men is in Christus en daarmee voor God rechtvaardig, of niet. Maar in het geloof zélf zijn trappen. Er is een zwak en een geoefend geloof. Er is in het geloof meerdere of mindere kennis. Daarmee is er ook meer of minder vertrouwen. Maar ook zwakke geloof omhelst wat in Christus is en deelt in Zijn genadeschatten. Hoewel er dan minder zekerheid is.
Wilhelmus à Brakel heeft dit niet anders geleerd in zijn Redelijke Godsdienst. Daar spreekt hij over de rechtvaardiging van Gods kant, namelijk de dadelijke rechtvaardiging. Maar hij spreekt ook over de lijdelijke rechtvaardiging van de kant van de mens. En dan zegt hij hier over: ‘Het is één en dezelfde daad. Het onderscheid is alleen het opzicht hoe ze gedaan wordt of hoe ze ontvangen wordt. Men kan het niet van elkaar scheiden. Wat God schenkt en toerekent, kan nooit worden gescheiden van hetgeen door het geloof wordt omhelsd. Waar de dadelijke rechtvaardiging is, van Gods kant, is ook de lijdelijke rechtvaardiging. En waar de lijdelijke is, daar is ook de dadelijke.’
We zien dat onze vaderen de noodzakelijkheid van het geloof voorhouden. Dat wordt ons hier in onze Catechismus ook nadrukkelijk geleerd. Op de daad van het geloof, zegt à Brakel, wordt ons van Gods kant die gerechtigheid toegerekend. Dan zegt hij, dat er natuurlijk een groot verschil is in de kracht van het geloof, waarmee het ontvangen wordt. Hij vergelijkt het bij een rechtszitting waar een vrijspraak wordt afgekondigd. Hij zegt: Dan kan een dove het misschien nauwelijks horen en iemand die scherp van gehoor is, hoort het helder en klaar. Zo maakt hij het onderscheid tussen de kracht van het geloof waarmee omhelsd wordt wat God toerekent.
Zo geeft hij ook het antwoord op de vraag of de rechtvaardiging maar één keer in ons leven moet plaatsvinden. Of dat omhelzen in geloof van wat God toerekent, maar één keer plaats heeft. Neen, zegt à Brakel in de Redelijke Godsdienst: De rechtvaardigmaking is een uitspraak van vergeving óver en tot de mens, die door het geloof Christus en Zijn gerechtigheid aanneemt. Het is een uitspraak tot de gelovige: ‘Uw zonden zijn betaald; Ik vergeef uw zonden; Ik scheld ze kwijt; Ik reken ze niet toe; gij zijt een erfgenaam van het eeuwige leven.’ Deze uitspraak doet God in het Woord, zo dikwijls als een gelovige zulke zinnen leest of hoort of herdenkt. Zo dikwijls! Daarmee in overeenstemming is ook vraag 84 van de Catechismus over de vergeving der zonden. Zo dikwijls als de belofte van het Evangelie in het geloof wordt omhelsd, zo vele malen vergeeft God de zonde.
Het is niet zo dat ik me dán alleen een vrijgesprokene mag weten van Gods kant, als de rechtvaardiging met veel kracht aan mijn hart is toegepast. Dat is wel een rijke genade. Laten we daar niet gering over denken. Daar mag het verlangen wel naar uitgaan. Maar laten we de andere wijzen van bevestiging niet verachten. Denk ook aan het Heilig Avondmaal. Daar kan de Heere het geloof ook krachtig versterken. Hoewel er wel onderscheid is, is er geen scheiding. Laat het aan de Heere Zelf over, hóé Hij het geloof versterkt. Hij bevestigt Zijn Woord: ‘De rechtvaardige zal door het geloof leven.’
Dat staat vier keer in Gods Woord. Als de Heere dat vier keer zegt, heeft dat veel te zeggen. De geloofsoefeningen zijn daarop gericht. Daarom zijn zij nooit doel op zichzelf. Laten we de Heere niet voor willen schrijven hoe Hij het geloof bevestigt. Dan zou de mens daarop willen rusten. Dan zou hij uit de weldaad willen leven. De Heere geeft geen oefeningen des geloofs om daarop te rusten en daaruit te leven. Alle oefeningen hebben als doel te leren leven door het geloof in Christus als de Bron van heil en zaligheid. Dat geeft dat arme zondaarsleven, dat uitgaat naar de volheid van Christus. Dat zoekt het leven in Hem; en dat rust niet op een rechtvaardiging als een eenmaal genoten weldaad.
Het gaat erom door het geloof te leven. Dat is het centrale in het Woord in de leer van de Reformatie, in de leer van de Catechismus. De noodzaak van het geloof wordt in deze Zondagen geleerd. Nu mag de mate van het geloof onderscheiden zijn en ook de kracht ervan. Er mag een ogenblik zijn dat de Heere deze weldaad met zoveel kracht te geloven geeft, met zoveel overtuiging in mijn hart en mijn geweten dat ik het zeker mag weten. Maar nogmaals, dat is geen doel op zichzelf. Het is het middel om te leren leven door het geloof in Christus. Hij is het Voorwerp van het geloof. In Hem zijn alle schatten van de zaligheid.
Hij wordt ons in het Evangelie aangeboden. De Heere doet dat welmenend jegens ieder die onder het Woord leeft. Leer Hem te voet te vallen en uw zaligheid in Hem te zoeken. Voor de kinderen geldt Zijn Woord: ‘Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden’. Die Hem vindt, vindt het eeuwige leven.”
Hartelijke groeten,
Ds. H. Paul
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Paul
- Geboortedatum:16-07-1928
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Moerkapelle
- Status:Inactief