Rare zin uit de Bijbel
Ds. G. van de Groep | Geen reacties | 05-03-2015| 15:01
Vraag
Ik lees net Prediker 7:27. En daar schrik ik een beetje van. Ik lees het in de vertaling van Het Boek, maar in de Statenvertaling staat ongeveer hetzelfde, alleen dan wat ingewikkelder beschreven. Er staat letterlijk: “Eén op de duizend mensen met wie ik sprak, kan als wijs worden beschouwd, onder hen bevond zich echter geen enkele vrouw.” Is dit nou de mening van de prediker, of van God?
Als ik heel eerlijk ben ken ik persoonlijk veel meer vrouwen in mijn omgeving die wijs handelen dan mannen. Ik vind dit echt een rare zin uit de Bijbel moet ik zeggen. Als Jezus in je leeft, als vrouw, geeft Hij je ook wijsheid. En de praktijk van het dagelijks leven wijst bij mij vaak uit dat vrouwen vaak wijzer reageren dan mannen (niet negatief bedoeld naar mannen hoor). Ik kan echt niet geloven dat dit Gods mening is over de vrouw. Als mensen dit echt serieus gaan nemen krijg je op den duur zoiets van wat er vroeger speelde: dat mensen zelfs dachten dat een vrouw geen ziel had. Wat is Gods mening over de vrouw? Ik wil heel graag een eerlijk antwoord en niet een standaard antwoord zoals: de vrouw moet onderdanig zijn aan de man en de man heerst over de vrouw als hogepriester. Dat soort dingen heb ik al zo vaak gehoord.
Ik geloof zelf dat God de vrouw volkomen gelijk stelt aan de man (door de Heere Jezus dan) en dat ze helemaal gelijkwaardig aan elkaar zijn en elkaar aanvullen. Als een vrouw de gave heeft van leiding geven, waarom mag ze die dan vaak niet gebruiken in de kerk (in de kerk zijn de mannen altijd dominant leidinggevend aanwezig)? God geeft vrouwen toch niet voor niets ook de gave van leiding te geven en onderwijs te geven (een goed voorbeeld vind ik Corrie ten Boom)? Als vrouwen heel veel wijsheid bezitten over Gods Woord, waarom wordt het vrouwen dan niet toegestaan om die kennis met anderen te delen en onderwijs te geven daarover? In Christus is toch noch man noch vrouw.
Ik bedoel trouwens niet dat we nu heel feministisch moeten gaan worden en zoals sommige kerken doen: juist vrouwen op de preekstoel zetten als afweerreactie tegen het feit dat mannen altijd zo veel macht hebben gehad. Maar als je er gewoon relaxt mee omgaat, moet dit in principe toch mogelijk zijn. Maar het is denk ik toch beter om alles te laten zoals het nu is, anders worden mensen alleen maar heel erg in verwarring gebracht ;-) En dat is ook niet de bedoeling. Ik vroeg het me gewoon af.
Ik ben Spreuken ook aan het lezen. En ik kom weer zo'n vage uitspraak tegen die onmogelijk van God kan zijn. Spreuken 9:11: “Alles komt neer op geluk, op het juiste moment, op de juiste plaats zijn” (Het Boek). In de Statenvertaling: “Tijd en toeval overkomen hun immers alles.” Dit gaat regelrecht in tegen wat God zegt: niets is toevallig in je leven, Ik bestuur je hele leven. Hoe moet ik het boek Spreuken zien: gewoon als een boek door koning Salomo geschreven waarin hij opschrijft wat hij ervaart in zijn leven? Maar niet als een boek wat regelrecht geïnspireerd is door God? Ik vind het maar vreemd...
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Over de positie van de vrouw in de Bijbel is veel te zeggen en te schrijven. Het zou heel wat pagina’s vragen om dit op deze plaats allemaal weer te geven. Ik wil er wel iets zeggen. Wil je hier echter uitvoeriger over geïnformeerd worden dan raad ik je aan de beide boeken aan te schaffen die onder verantwoordelijkheid van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken, een aantal jaren geleden zijn gepubliceerd. Het ene heet “Vrouw en ambt”, uitgegeven door uitgeverij Buijten & Schipperheijn ISBN 90 6064 999 0. Het andere boek heeft de titel “Dienst van de vrouw”, ISBN 90 5881 089 5, uitgeven door de dezelfde uitgever. Ik geef eerst enkele citaten uit het laatst genoemde boekje “Dienst van de vrouw” en ga daarna in op jouw vragen over enkele teksten uit Prediker.
Met betrekking tot de vrouw in het Oude Testament het volgende: “De openingshoofdstukken van het boek Genesis zijn van fundamenteel belang voor de oudtestamentische antropologie (leer omtrent de mens), omdat hierin zowel de principiële gelijkwaardigheid als de verschillende dienst van man en vrouw worden aangegeven. Man en vrouw, de een niet meer of minder dan de ander, zijn gelijkelijk het beeld van God in de ontplooiing van de mensheid en de ordening van het bestaan. Samen zijn ze geroepen om Gods schepping te vervullen, te beheren en te bewaren, in de natuur en de cultuur. Terwijl hierbij de man de eerstgeschapene en de eerstverantwoordelijke is, de vrouw de ‘hulpe tegenover’ de man. Deze notie impliceert niet de gedachte van ondergeschiktheid of onderwaardering, maar die van completering en wederzijdse aanvulling. De lijn ‘eerst Adam, dan Eva’ weerspiegelt niet slechts een historische maar ook een inhoudelijke volgorde; in de verhouding tussen man en vrouw ligt een onomkeerbaarheid die gegeven is met de eigenheid en de eigen plaats van man en vrouw. Hoewel door de zonde de schepping is geperverteerd en ook de man-vrouw-relatie de glans van harmonie verloren heeft, blijft de oorspronkelijke scheppingsorde richtsnoer voor het samenleven van man en vrouw naar Gods bedoeling.”
“Om de positie van de vrouw in het vervolg van het Oude Testament goed te verstaan, dient rekening gehouden te worden met een voortgaande openbarings- en heilsgeschiedenis. In zijn openbaring aan en omgang met Israël heeft God Zich meermalen aangesloten bij reeds eeuwen bestaande culturele gestalten en structuren. De samenlevingen van het oude Midden-Oosten waren grotendeels patriarchaal van aard en hierop vormde Israël geen uitzondering. Hoewel in oudtestamentische tijden de normale plaats van de vrouw was in het gezin en in de huishouding, als moeder en als echtgenote, heeft zij onmiskenbaar in de dagelijkse samenleving ook een eigen vrijheid gehad. Zie bijvoorbeeld 1 Sam. 25; 2 Sam. 14; Spreuken 31; Gen. 29 enz. Op verschillende wijze konden in Israël vrouwen deelnemen aan het religieus-cultische leven. Zie bijv. Neh. 8; Deut. 16; Ezra 2:65; Richt. 4 enz.”
Met betrekking tot de vrouw in het Nieuwe Testament wordt eerst gewezen op Christus en Zijn waardering van vrouwen. Samengevat wordt gezegd: “In de evangeliën wordt de vrouw met respect genoemd. Christus steeds de vrouw op een respectvolle wijze tegemoet. Zowel in Zijn omgang met vrouwen als in Zijn onderwijs krijgt zij een waardevolle plaats. Vrouwen hebben Jezus gediend uit liefde, op tal van praktische manieren, zoals het verzorgen van maaltijden, het bieden van onderdak, het bijdragen in reis- en verblijfkosten. Zo hebben ze ook de discipelenkring gediend met woord en daad.” Tot zover enkele citaten. Verder wordt in dit boekje nog een beknopt historische overzicht gegeven over de positie van de vrouw in de geschiedenis van de kerk de eeuwen door. Al met al, een boekje om kennis van te nemen.
Vervolgens nog iets over de door jouw genoemde teksten Prediker 7:27 en 28 en Prediker 9:11 (dus niet Spreuken 9:11 waar jij naar verwijst en waarvan je zegt dat dit regelrecht ingaat tegen wat God zegt). Salomo is de schrijver van de boeken Spreuken, Prediker en Hooglied. Salomo was de wijste mens op aarde op de Heere Jezus na (1 Kon. 4:29). Zijn boeken Spreuken en Prediker kun je daarom wijsheidsboeken noemen. Wijsheid is een gave van God (Spreuken 2:6). Ze is niet gelijk aan een grote intelligentie, maar een zaak van het hart en een door de Heilige Geest verlicht verstand. Wie de Heere vreest, krijgt wijsheid, praktische levenswijsheid. Je krijgt vanuit het Woord van God inzicht in wat goed en kwaad is. Van daaruit wil je je leven ook inrichten. Nu heeft de wijze Salomo geprobeerd alles wat zich in de wereld en in het leven van mensen voordoet te doorgronden, te begrijpen en te verklaren. Maar de allesomvattende wijsheid kon zelfs de geniale Salomo zich niet eigen maken. Bij al zijn naspeuringen leerde hij dat het mensenleven en alles wat zich daarin onder Gods leiding afspeelt onpeilbaar diep is. Steeds stuitte hij op onoplosbare problemen. Dat onverklaarbare gold ook de de goddeloosheid die dwaasheid is (vs. 23-25). Wat Salomo op zijn zoektocht wel gevonden heeft, is bitterder dan de dood, namelijk de vrouw die een vangnet is, haar hart een sleepnet en haar handen boeien zijn (Herz. Statenvertaling). Uiteraard bedoelt Salomo hier niet alle vrouwen. Hij heeft het over de vrouw, de publieke vrouw, die vooral jonge mannen wil verleiden tot seksuele gemeenschap en hen zo ten val wil brengen. Over deze vrouw, die we vandaag tegenkomen in bijvoorbeeld reclame en films, lees je ook in Spreuken 2:16-19; 5:1-6 en 9:13-18. Alleen wie goed is voor het aangezicht van God, dat wil zeggen de rechtvaardige, de wijze die God vreest (Pred. 2:26), zal aan haar (verleiding) ontkomen, maar de zondaar wordt door haar gegrepen.
En dan volgen de verzen waar jij een beetje van schrikt. Met name geldt dit de tweede helft van vers 28, waar staat dat Prediker één man uit duizend heeft gevonden, maar onder die allen niet één vrouw. Dit is ongetwijfeld de moeilijkst vertaalbare zin in heel het boek Prediker. Is dit geen uitspraak van een vrouwenhater die hier zijn gal spuwt. Welnee, net zo min als hij alle mensen over één kam scheert (sommigen zijn wijs, anderen dwaas), doet hij dat bij vrouwen (er zijn er die een valstrik zijn (vs. 26), en anderen niet (Pred. 9:9). In Spreuken 31:10-32; 12: 4; 14:1; 18:11 en 19:19 prijst Salomo de verstandige en flinke vrouw. En in het boekje Hooglied bezingt hij de liefde van en voor de vrouw.
Vers 28 wordt op verschillende manieren uitgelegd. Ik noem er twee die volgens mij mogelijk zijn. Allereerst de verklaring die gegeven wordt in de “Studiebijbel Oude Testament, commentaar op Prediker” (uitgegeven door Centrum voor Bijbelonderzoek te Veenendaal – www.studiebijbel.nl). Daarin wordt de verleidende vrouw in vers 26 gelijk gesteld aan “vrouwe Dwaasheid” in Spreuken 9:13-18. Waar Prediker (Salomo) nu naar op zoek was, is niet een goed mens, maar een specifieke vrouw, de tegenhangers van “vrouwe Dwaasheid”, zeg maar “vrouwe Wijsheid.” Maar hij heeft haar niet gevonden (vs. 27-28a). Wel vond hij uiteindelijk (“één uit duizend”) iets anders, namelijk de mens (in het algemeen), maar de vrouw die hij hoopte te vinden, de wijsheid (“vrouwe Wijsheid”), vond hij niet. Bij deze uitleg heeft vers 28b niets te maken met een visie op mannen of vrouwen, laat staan dat hier de man uitgespeeld wordt tegenover de vrouw, maar staat de zin: “Eén man onder duizend heb ik gevonden. Eén vrouw onder die allen heb ik echter niet gevonden” in het licht van de zoektocht van Prediker naar wijsheid. Het woordje “adam” dat in diverse vertalingen met “man” wordt vertaald, betekent namelijk ook “mens, mensheid.” In vers 29 waar je leest “dat God de mens recht/oprecht heeft gemaakt” wordt hetzelfde woordje “adam” wel met “de mens” (dat is de hele mensheid) vertaald.
Een tweede uitleg van vers 28b vond ik in het boek “Leven onder de Zon, een uitleg van het boek Prediker”, geschreven door M. R. van den Berg en uitgegeven door Kok-Kampen, ISBN 90 435 0276 6. Hij wijst er bij de verklaring van dit vers op dat Prediker bij zijn zoektocht gevonden heeft dat God weliswaar de mens (in de zin van álle mensen) goed heeft geschapen, maar dat ze állen (dus niet alleen vrouwen) veel vonden (Stat. Vert.), vele uitvluchten (Herz. Stat. Vert.) hebben gezocht. Kortom: niet één mens is door de zonde goed gebleven, allen zijn corrupt geworden (vs. 29). Hetzelfde staat ook in vers 20, zij het met andere woorden (zie Rom. 3:9-20). Vanuit deze wetenschap kun je dus niet zeggen dat er toch nog “één man onder duizend” gevonden is die deugt, maar geen enkele vrouw. Prediker bedoelt met deze zin iets anders, zegt ds. Van den Berg in zijn boek. Hij verwoordt hier de gangbare visie op de vrouw in zijn tijd. Prediker neemt deze visie op de korrel, hij prikt er doorheen. Ds. Van de Berg omschrijft de verzen 27-29 dan ook als volgt: “Mijn (=Predikers) onderzoek heeft opgeleverd dat er vrouwen zijn die een valstrik zijn. Maar als ik alles bij elkaar leg (het ene bij het andere) kan ik nog steeds niet concluderen tot de juistheid van het gezegd ‘een mens uit duizend heb ik ontdekt, maar een vrouw was daar niet bij’. Dat die spreuk waar is, heb ik dus niet ontdekt. Wat ik wel ontdekt heb is, dat alle mensen, mannen niet uitgezonderd, zondig, corrupt zijn.” Tot zover iets over Prediker 7:23b.
En dan nog even Prediker 9:11. Daarin wordt inderdaad over tijd en toeval gesproken. Je moet die woorden lezen in verband met wat er aan vooraf is gegaan. Ik citeer weer wat gedachten uit het genoemde boek van ds. M. R. van de Berg. In hoofdstuk 8:10 t/m 9:6 heeft Prediker geschreven over de onbegrijpelijkheid van Gods handelen. Vooral met betrekking tot Gods beloften: goddelozen krijgen vaak wat God aan rechtvaardigen belooft, terwijl rechtvaardigen vaak te incasseren krijgen wat de goddelozen was aangezegd. Met andere woorden, rechtvaardig zijn (gelovig zijn) blijkt niet beslissend te zijn voor het verkrijgen van een lang leven. In hoofdstuk 9:7-10 laat hij zien hoe je als wijze met die onbegrijpelijkheid moet omgaan. En wijst hij er in vers 11 op hoe die onbegrijpelijkheid ook plaatsvindt in het gewone dagelijkse leven. Je komt dit mysterie namelijk niet alleen op het godsdienstig vlak, maar overal tegen. Evenmin als een rechtvaardige er zeker van kan zijn lang te zullen leven vanwege zijn rechtvaardigheid, kan de snelste loper erop rekenen de wedloop te winnen vanwege het feit dat hij enkel de snelste is. Hij kan bijvoorbeeld plotseling zijn enkel verzwikken of komen te vallen. Hetzelfde zien we met betrekking tot oorlog, broodwinning, rijkdom en populariteit. De mens weet nooit en nergens wat hem te wachten staat. Hij is onderworpen aan en afhankelijk van toevallige omstandigheden. Het leven, ook vandaag, is niet maakbaar. In dit verband wordt hier gesproken over tijd en toeval zoals trouwens ook in Lukas 10:31. Uiteraard wordt hier niet een heidens noodlot mee bedoeld, dat zelfs boven God zou staan, maar op dingen die ons onverwachts, door Gods beschikking ‘overkomen’. Hier is dus sprake van een gangbare manier van spreken, zoals ook wij wel spreken over ‘een toevallige samenloop van omstandigheden’. De woorden “tijd en toeval” benadrukken het onverhoedse en onvoorspelbare karakter van het onheil dat mensen treft. Dingen die we niet konden voorzien en waarmee we ook geen rekening hadden gehouden, maar die evenals onze tijden in Gods hand zijn.
Ik hoop dat je wat uit de voeten kunt met dit lange verhaal en dat het je aanspoort tot verdere studie van Gods Woord.
Ds. G. van de Groep
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G. van de Groep
- Geboortedatum:07-04-1944
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Heerde
- Status:Inactief