God voor of tegen ons
Redactie Refoweb | Geen reacties | 02-10-2014| 13:23
Vraag
Geachte dominee J. M. J. Kieviet uit Dordrecht. Afgelopen zondag preekte u uit Romeinen 8. U zei dat God voor ons is. Zo moest je Romeinen 8: 31b lezen. U haalde daarbij Johannes 3:16 aan. Even later zegt u in de preek: God is tegen ons omdat wij tegen God zijn. U haalde hierbij onder andere het doopformulier aan. Hoe moet ik dat nu met elkaar rijmen? Ik zit daar best wel mee. Ik dacht dat het zo was dat God pas voor ons is als we bekeerd zijn en anders is Hij tegen ons. Nu werd ik door uw preek in twijfel gebracht. God heeft Zijn Zoon aan de wereld gegeven. Heeft Hij voor ons geleden en is hij nu voor ons gestorven? Dan is Hij voor ons! Heeft Hij voor Zijn kinderen geleden en is Hij nu gestorven voor hen alleen? Als dat eerste klopt, dan betekent dat dat Zijn bloed gevloeid heeft voor alle mensen, dus ook voor de onbekeerden en dat kan toch niet? Als dat laatste klopt, dan kan je toch niet zeggen dat God vóór ons is en daarbij Johannes 3:16. Dan is God toch tegen ons, zoals u ook in uw preek aanhaalde?
Antwoord
Beste ...
Dank je wel voor je vraag over dit heel belangrijke onderwerp. Mijn antwoord is als volgt. Buiten Christus, is God tegen ons. Er zijn heel wat Schriftgedeelten die daar geen enkele twijfel over laten. Ik noem alleen maar Joh. 3:36 en 1 Joh. 5:12. Trouwens, in het begin van zijn Romeinenbrief wijst de apostel Paulus hier ook heel nadrukkelijk op. Zie Rom. 3: 9-20. “Er is niemand rechtvaardig... Opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.” Een aangrijpende werkelijkheid. Lees echter ook vers 21 van Rom. 3: “Maar nu...”
Aan het slot van Rom. 8 schrijft Paulus aan de gelovigen in Rome dat God voor hen is. Al eerder schreef hij dat er geen verdoemenis is voor degenen die in Christus Jezus is... (Rom. 8:1; zie ook 5:1). Voor hen allen en voor hen alleen geldt: “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn.” Buiten het ware geloof wordt deze troost niet gekend. Maar de apostel weet dat er in de gelovige veel twijfels en bestrijdingen kunnen zijn. Daarom geeft hij in vers 32 het ‘bewijs’ voor die werkelijkheid dat God vóór de Zijnen is. Dat bewijs, tegelijkertijd de grond voor het geloof, is dat God “Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft...” In de weg van Lijden en sterven heeft Christus de gerechtigheid volbracht die wij hadden moeten volbrengen.
In dat verband verwees ik naar de woorden van Joh. 3:16. Zo lief had de heilige God deze verloren wereld, dat Hij Zijn Zoon (Zijn enige, Zijn geliefde) in deze wereld gezonden heeft (van Zijn hart gescheurd heeft, aan het kruis verlaten heeft), opdat een ieder -wie hij/zij ook is, hoe goddeloos en verloren ook- die in Hem gelooft (die zo arm en verloren is dat hij/zij niet meer buiten de toevlucht naar deze Christus kon blijven), niet zal verloren gaan, maar het eeuwige leven zal ontvangen. Op het geloof in de Zoon van God komt het aan. In die weg rechtvaardigt de Heere de goddeloze zondaar!
Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!
Ds. J. M. J. Kieviet
Dit artikel is beantwoord door
Redactie Refoweb
Bijzonderheden:
Mailadres: vragen@refoweb.nl