In toga, bef en baret voorgaan.
Ds. J. Koppelaar | Geen reacties | 24-03-2003| 00:00
Vraag
Ik vroeg me af waar de gewoonte vandaan komt dat predikanten van de Ned. herv. kerk in toga, bef en baret in diensten voorgaan. Ik weet dat het te maken heeft met het in het verleden tonen van hun opleidingsniveau. In feite is het de universiteitstoga van hoogleraren. In welke andere kerkgenootschappen is dat nog meer gebruikelijk. En waarom zien we de baret steeds meer verdwijnen?
Antwoord
De rooms-katholieke ambtsgewaden sinds de 4e eeuw worden wel teruggevoerd op de toga's die in de Romeinse cultuur een teken van autoriteit en waardigheid waren. Ook kan men denken aan de drang van Rome om allerlei onderdelen van de oudtestamentische eredienst in te voeren in de christelijke kerk. Denk aan het altaar, het misoffer, het priesterambt, de wierook en kandelaars. De R.K.-kerk meende immers dat de kerk in de plaats van Israël was gekomen.
In de Zwitserse reformatie werd echter de nadruk gelegd op het algemeen priesterschap van alle gelovigen en wilde men geen speciaal gewaad voor predikanten. Zwingli en Calvijn waren er tegen, al vond Calvijn het wel passend dat een ambtsdrager zich deftig kleedde.
In Nederland is toen de eigenaardige gewoonte ontstaan om als predikanten gekleed te gaan in de deftige gewaden van de vorige generatie. Men liep dus letterlijk een mode achter. Denk bij voorbeeld aan de rok, met steek, bef, mantel en kuitbroek. Maar nooit werd een bepaald ambtsgewaad voorgeschreven. De Lutherse reformatie was echter meer blijven hechten aan de vroegere ambtsgewaden. Hoewel men nu de nadruk wilde leggen op het leraarschap van de voorganger. Luther's 'Doktorrock' was de voorganger van de toga. De toga werd dan ook in 1840 in Nederland, door de Luthersen ingevoerd. In 1844 volgden de remonstranten.
In 1853 vond er iets merkwaardigs plaats. De overheid verbood het voor rooms en protestant om ambtsgewaden buiten de kerkgebouwen te dragen. De hervormde synode werd toen bang dat predikanten doordeweeks en 's zondags op de kansel zich naar de laatste mode zouden gaan kleden. Dat was de reden waarom deze synode in een schrijven van 1854 predikanten aanraadde om een toga te gaan dragen. Daarbij sprak men uitdrukkelijk uit dat het niet ging om een kerkelijk ambtsgewaad. Nee, de toga moest gezien worden als het keurige kleed van de professoren, rechters en advocaten en nu ook van de dominee's. Bij de toga hoorde daarom ook de baret, al werd deze later steeds minder gedragen. De toga werd echter nooit het officieel voorgeschreven ambtsgewaad. In Middelburg leidde dit synodale advies tot een kerkscheuring (Kaaikerk). Behoudende mensen zeiden smalend dat het een 'doodbiddersgewaad' was.
Later gingen ook predikanten uit afgescheiden kerken wel toga's dragen. In 1956 schrijft de gereformeerde Prof.K.Dijk echter nog: "Het is naar de mening van de gereformeerde kerken niet in overeenstemming met het karakter van de diensten in de nieuwe bedeling; de sterke onderscheiding tussen priesterschap en leken is nu weggevalleen."
Tegenwoordig ziet men in de toga toch wel het ambtskleed, waarin de voorganger zich hult, als symbool van zijn ambt. Als hij voorgaat in de eredienst, gaat zijn persoon a.h.w. schuil onder zijn ambtelijke taak op dat moment.
Helaas wordt tot in onze tijd toe de rechtzinnigheid van een predikant of zijn gebrek aan rechtzinnigheid afgemeten aan het al dan niet een toga dragen. Sommige predikanten kiezen daarom voor de zogenaamde geklede jas, omdat ze de toga toch wat te 'werelds' vinden. Andere predikanten vinden dat een gewoon pak het beste past bij 'een mannetje uit het stof gerezen'.
Laten we van deze middelmatige zaak s.v.p. maar geen 'kleding-zaak' maken. We hebben al 'halszaken' en 'kopzorg' genoeg in de kerk over de broeken en hoeden.
Ds. J. Koppelaar
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J. Koppelaar
- Geboortedatum:06-11-1949
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Abbenbroek
- Status:Inactief