Bokdemonen
Ds. A.J. Schalkoort | Geen reacties | 29-01-2014| 11:32
Vraag
Wat moet ik mij voorstellen bij de duivelen uit Leviticus 17:7 en Jesaja 13:21?
Antwoord
De kanttekening van de Statenvertaling zegt van de duivelen in Leviticus 17: 7 dit: “Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk degenen die ruig en behaard zijn, als bokken, en die den mensen in zodanige gedaante bijwijlen verschenen, en van de heidenen afgeschilderd en op godsdienstige wijze vereerd werden. Zie van deze ook 2 Kron. 11:15.” En bij Jesaja 13:21 zegt de kanttekening het volgende: “Namelijk welke in eenzame en woeste plaatsen met het onreine gevogelte meest zich onthouden, gelijk de ervaring en Christus Zelf betuigt, Matth. 12:43, alwaar zij door Gods voorzienigheid worden gehouden als in een bewaring, totdat God in Zijn rechtvaardig oordeel hun den toom loslaat om de mensen opnieuw te verzoeken. Dergelijke woorden worden ook gebruikt van de verwoesting van het Assyrische Babylon, Jes. 13:21, 22. Jer. 50:39, enz.”
In een verklaring van Dr. B. Maarsingh, Leviticus, blz. 145 over deze tekst lees ik: “Vs. 7 doelt op een op een speciale vorm van heidendommen wel die waarbij men (gemeenschap) offers bracht aan harigen, de bokken, de bokdemonen. In Jesaja 13:21 en 34:14 zijn het een soort saters die met andere wezens in verlaten plaatsen huizen: volgens 2 Kron. 11:15 stelde Jerobeam voor zichzelf priesters aan ten dienste van de hoogten, de bokdemonen en de kalveren; daartegen brak Josia ... de hoogten van de bokdemonen af. Daar alleen Jahweh, de God van Israel is, mag men slechts aan Hem offers brengen en aan niets of niemand anders.”
Ds. A. J. Schalkoort
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A.J. Schalkoort
- Geboortedatum:05-10-1948
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Lunteren
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus-predikant