Bijbelse taal
Ds. W. Pieters | 2 reacties | 29-08-2012| 16:26
Vraag
Aan ds. Pieters. Laatst in de vakantie kerkten wij in een gemeente behorend tot de rechterflank van de gereformeerde gezindte. De dominee zei in zijn preek o.a. het volgende. Dat een wedergeboren mens wel eens uitroept: "Waarom was het op mij gemunt, daar zovelen gaan verloren, die Gij geen ontferming gunt." Dit laatste roept bij mij vragen op, want is dit niet in strijd met "klopt en u zal worden opengedaan" en "zoekt en gij zult vinden" en meerdere teksten waarin de mens wordt opgeroepen tot bekering en geloof en schuldig wordt gesteld wanneer hier geen ernst mee wordt gemaakt? Waar komt genoemd citaat vandaan? Het is m.i. geen Bijbeltekst, maar is het wel bijbelse taal? Het is zeer zeker niet de bedoeling, maar maakt men zo niet dat mensen eigenlijk God de schuld gaan geven?
Antwoord
De zin komt uit het volgende gedicht. Lees dat. Het zal je duidelijk worden hoe het toen door de dichter is bedoeld:
De Genaderaad van God
Heilig God, barmhartig Vader,
Gun dat ik U val te voet
En in diep’ verwond’ring nader
Om t’ ontsluiten ‘t blij gemoed,
Dat in aandacht, opgetogen
Roept: “Vanwaar dit mededogen?”
Immers kan niets U behagen
Van al wat Gij in mij ziet.
Ik verdien eer strenge slagen,
Dan de gunst die Gij mij biedt.
Dadelijk en erf’lijk schuldig,
Hoe draagt Gij mij zo geduldig?
Zekerlijk, Uw Woord is waarheid.
‘t Was Uw lout’re liefd’ alleen
Die mijn ziele met de klaarheid
Van ‘t genadelicht bescheen;
En deed stilstaan, waar ik rende
Op een doolpad vol ellende.
Had Uw hand niet in ontfermen
mij in mijne loop gestuit,
‘k was gewis in kort, och ermen,
Hel en duivel tot een buit.
’t Bitt’re grondsop van Uw toren
Was onfeilbaar mij beschoren.
‘t Was Uw vrij’ en eeuw’ge liefde,
Daar G’, o God, mijn hart (vol haat)
Zo meêdogend mee doorgriefde;
en – ten uitvoer van Uw Raad
om mij van ‘t verderf te sparen –
‘t eeuwige Besluit liet baren.
Daar hadt Gij bij al de namen
Van het uitgekeurd geslacht
Ook míjn naam geboekt, om samen
Ons uit satans hand en macht
– die ons eeuwiglijk moest drukken –
Door Uw sterke hand te rukken.
Waarom hebt Gij mij verkoren?
Waarom was ‘t op mij gemunt;
Waar er duizend gaan verloren
Die Gij geen ontferming gunt?
Schoon Gij ruim zo grote zonden
Hebt in mij als hen gevonden.
‘k Weet geen reden uit te speuren,
Dan Uw vrije wil alleen;
Die geen deugden uit wou keuren;
– Trouwens Heer’, Gij vond er geen! –
Opdat niemand ooit op aarde
roemen zou op eigen waarde.
Maar wat kon m’ Uw liefde baten,
Als ik Uw rechtvaardigheid
Altijd onbetaald moest laten,
Wijl Gij nooit Uw Deugden scheidt?
Daarom hebt Gij voor mijn zonden
Ook een zoenprijs uitgevonden.
Zoenprijs, eind’loos van gewichte,
Waar Uw Zoon mee, toen Hij leed,
Als God-mens in Uw gerichte
Aan Uw strenge eis voldeed.
Die – gehoorzaam in Zijn lijden –
Mij van schuld en straf kon vrijden.
Uwe Zoon, Uw Een-geboren,
Vader, hebt Gij niet gespaard.
Hij droeg Uwe eeuw’ge toorn
En ik bleef ervoor bewaard.
Hij kreeg striemen voor mijn zonden,
Ik genezing door Zijn wonden.
Maar mijn hart, vereelt in ‘t kwade,
Weigerde nog lang het oor
Aan die boodschap van genade,
Schoon Uw liefde mij verkoor.
Had Gij ‘t in míjn hand gelaten,
Niets zou mij Uw liefde baten.
Maar die Vaderliefd’ en zorge
En het recht van Uwen Zoon
– Die mijn losgeld boett’ als Borge
In verwachting van Zijn loon –
Moesten hun voltooiing vinden
En mijn tegenstand verslinden.
Daarom moest Uw Geest mij trekken
Om de wijsheid en de kracht
Van Uw liefd’ aan mij t’ ontdekken;
Daar ik, jammerlijk versmacht,
Ongezuiverd, onverbonden,
Lag te sterven aan mijn wonden.
Eerst moest mij Uw Geest bewerken
Om mij – die was blind en doof –
Mijne wanstaat te doen merken
En de heilmaar’, door ‘t geloof,
Én het aangeboôn ontfermen
In Uw Zoon te doen omermen.
Nu laat Gij de vreê verkonden
Die ik eeuwig had verbeurd;
En het handschrift mijner zonden
Hebt Gij aan het kruis verscheurd;
En mijn Borg Zijn loon gegeven:
Hem ter Heerlijkheid verheven.
Liefde zonder wedergade:
De gehoonde Rechter spreekt
Zelf het eerste van genade.
Wond’re wijsheid, die zich wreekt
Op een allerstrengste wijze,
Gods rechtvaardigheid ten prijze.
Hoe zal ik die liefde noemen,
Sprak ik al der eng’len taal!
Hoe zal ik die wijsheid roemen,
Hoe die Deugden altemaal!
Maar naar waarde die te loven
Gaat zelfs eng’lenkracht te boven.
Maar mijn ziel, het hoogste prijzen
Dat God van u eist, is: stil
Hem uw liefde te bewijzen
In het doen van Zijne wil.
U gans aan Hem op te dragen
Kan Hem boven al behagen.
Zoek daartoe alleen de krachten
In de volheid van Zijn Zoon,
Die geen beden te verachten
Van Zijn kind’ren is gewoon.
Die zal u bekwaamheid geven
Om tot eer van God te leven.
Uit: Geestelijke Gezangen, vertonende de Vorst des Levens, 1753, Pieter Boddaert.
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Maar omdat het zo oud en bekend is wil het nog niet zeggen dat het wel zo zuiver verwoord is...
Zovelen, die God géén ontferming gunt..... Het is en blijft in mijn ogen godslastering.
Zou God niet meer dan enig mens ons het aller, aller, allerbeste gunnen?
Ik heb Gods liefde ervaren en kon me daarbij onmogelijk voorstellen dat die niet ook voor een ander 'gegund' was.
God gunt het iedereen terwijl je het recht niet hebt, verloren lig je al. Als je niet klopt blijf je in die verlorenheid en is het je eigen schuld. Maar zodra je erom vraagt krijg je in overvloed. En alles wat je daarnaast nog nodig hebt zal je ook nog toegeworpen worden! (Luc 12:29-31)