De onschuld van Job
Ds. P. van der Kraan | Geen reacties | 28-03-2011| 16:05
Vraag
Een vraag n.a.v. Job: Job is een rechtvaardig man en zelfs nadat alles hem wordt afgenomen, blijft hij getrouw. In de redevoeringen met zijn vrienden is hij overtuigd van zijn onschuld. Hij daagt de Heere als het ware voor de rechtbank om daar de zonde van Job aan te wijzen. Dat zal niet mogelijk zijn volgens Job. In het OT leefde sterk de gedachte dat er een direct verband was tussen zonde en straf in de vorm van ziekten en allerlei rampen. Job wist dat er in zijn leven geen direct verband tussen zonde en onheil was. Dat kan ik volgen. Bij mij rijst de vraag hoe Job zo overtuigd kon zijn van zijn onschuld. Dagelijks overtreden wij Gods geboden met gedachten, woorden en werken. Had men in het OT een ander concept van zonde? Keek men toen slechts naar het uiterlijk houden van Gods wet? De rijke jongeling zei ook dat hij heel de wet had onderhouden van zijn jeugd aan. Daarom beminde de Heere Jezus hem. Christus heeft in de Bergrede de wet breder uitgelegd. Is men daarna pas gaan inzien dat de zonde van het hart even erg zijn als daadwerkelijke zonden? Als Job hier een besef van had gehad, zou hij toch niet hebben kunnen volhouden dat hij onschuldig was?
Antwoord
Er was in bijbelse tijden in z'n algemeenheid best wel besef van zonde en van de heiligheid van God waartegenover een mens als zondaar niet kan bestaan. Allerlei uitdrukkingen/belijdenissen wijzen daarop. Denk aan Abraham (Gen. 18:27) en Jakob (Gen. 32:20). Onder Israël heeft God het besef van zonde en ongerechtigheid levend gehouden door middel van de offers als noodzakelijk voor verzoening en reiniging. Dat de Heere Jezus de wet geestelijk uitlegt (zoals in de bergrede) is niet iets waarmee Hij pas is begonnen. De profeten voor Hem deden dat ook al ("Scheur uw hart en niet uw kleren", Joël 2:13). De mens dreigt altijd te vervallen tot uiterlijkheden en meent daarmee God tevreden te kunnen stellen.
Dat Job zich bewust is van zijn onschuld betreft niet zijn algemene zondigheid, maar een specifieke zonde. Wanneer iemand door groot kwaad getroffen werd, meende men dat hij een speciaal kwaad tegenover God/mensen had gedaan. Israël wordt niet in ballingschap gestuurd vanwege het feit dat het volk in zijn algemeenheid zondigt tegen Gods geboden, maar specifiek vanwege de zonde van afgodendienst die door de Heere als overspel wordt aangewezen. Op die manier zijn de opmerkingen van sommige vrienden van Job bedoeld. En zo moet ook de vraag worden gelezen die de disicpelen aan de Heere Jezus stellen met betrekking tot de blinde bedeldaar (Joh. 9:2 en 3) Het antwoord van Jezus ("Nog deze heeft gezondigd, noch zijn ouders...") wijst erop dat het hier een specifieke zonde betreft die gekoesterd of aan de de hand gehouden wordt. Want die blinde en zijn ouders waren geen van drieën zonder zonde. Als de Heere Jezus dus zegt dat hij en zijn ouders niet gezondigd hebben, moet dat slaan op een specifieke zonde. En daarvan is echter geen sprake.
Ds. P. van der Kraan
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. van der Kraan
- Geboortedatum:06-02-1948
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Arnemuiden
- Status:Actief