Tegenstelling tussen Petrus Immens en Theodorus van der Groe
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 03-10-2005| 00:00
Vraag
Bij het lezen van de oudvaders trof mij de volgende tegenstelling tussen Petrus Immens en Theodorus van der Groe. Petrus Immens in zijn 3e verhandeling "Over de verzekering, als een vrucht van het zaligmakende geloof" (Godvruchtige Avondmaalganger, zie p.45 en verder) stelt "...dat het wezen van het geloof niet bestaat in de verzekering, maar dat deze behoort tot het welwezen van het geloof," (zie p. 45 e.v.). Van der Groe daarentegen in zijn "Beschrijving van het oprecht en zielzaligend geloof" (zie p. 7 e.v.) zegt "...Want ik wil niet verbergen, dat ik tegen die stelling, namelijk, dat in de zevende zondag van de Catechismus niet het eigenlijke wezen, maar alleen het welwezen des geloofs beschreven wordt; of anders gezegd, dat tot het wezen van het ware geloof niet zou behoren de persoonlijke toepassing en inwendige verzekering van de vergeving der zonden in Christus,..." Illustreert deze tegenstelling tussen Van der Groe en Immens een probleem wat het begrip "geloof" betreft? Doelt Van der Groe vooral op het geloof "an sich", terwijl Immens het geloof vooral vanuit de subjectieve beleving van de gelovige definieert?
De zorgverzekeringen van Care4Life
De zorgverzekeringen van Care4Life stellen de beschermwaardigheid van het leven voorop. Benieuwd hoe?
Antwoord
Dit onderwerp is een beetje theoretisch, maar hoe de vraagsteller het ook bedoelt (of niet bedoelt), het is tegelijkertijd ook heel praktisch en ernstig. Het gaat over het geloof. Welk onderwerp is voor een gevallen en verloren zondaar toch belangrijker dan het geloof? Daardoor alleen kan hij zalig worden. Zonder dat geloof is hij verloren, reddeloos, voor altijd verloren. Het is dan ook niet vreemd dat onze voorgeslachten over het wezen en de eigenschappen van het ware geloof veelvuldig hebben nagedacht en dat voorgangers/leidslieden, zoals predikers en professoren, daar het nodige over hebben geschreven. Ga je dit alles enigszins diepgaand bestuderen, dan stuit je al gauw op de nodige verschillen. Deze verschillen betreffen soms alleen de manier van zeggen, dus de formulering. Maar soms gaat het over een verschil van mening.
Een man die dit grondig heeft bestudeerd, is wijlen professor Graafland. Hij schreef zijn dissertatie of proefschrift over dit onderwerp: de zekerheid van het geloof bij Calvijn en bij vele volgelingen van hem. Hij bestudeerde wat mensen als Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus erover hadden geschreven. Deze twee zijn voor de Nederlandse kerkprovincie van uitermate groot belang, omdat zij de opstellers van de Heidelbergse Catechismus zijn. Verder wat mannen als Voetius, Wilhelmus à Brakel en Theodorus van der Groe hierover schreven. De conclusie van zijn onderzoek was, kort samengevat, iedereen zegt het weer anders, en bijna allemaal wijken ze min of meer af van wat Calvijn heeft geschreven. Omdat Calvijn min of meer als maatstaf werd gehanteerd, werden bijna alle anderen in het boek min of meer afgekeurd.
Toen ik dit boek las, als jonge student Theologie, sloeg ik geestelijk over de kop! Hoe moest dat nu? Ik herinner me nog, dat ik uitriep, in mijn hart: Heere, hoe kan dat nou? Zij zijn allen Uw knechten, godzalige mannen, en toch schrijven zij over deze allerbelangrijkste zaak zo heel verschillend? Ik wist het niet meer. Dit kon toch niet?! Het heeft best wat tijd en gebed gekost, maar na verloop van enige weken (of maanden?), ben ik er ietwat gemakkelijk onder geworden. Ik dacht niet: het is niet belangrijk; maar ik dacht wel: met alle verschillen zijn ze het volgens mij toch in wezen van de zaak nog steeds eens. Dat kon ik in die tijd niet bewijzen. En dat is ook nu nog moeilijk te bewijzen. Maar als puntje bij paaltje komt, durf ik toch te zeggen, dat al die verschillende omschrijvingen ten diepste niet buiten de Heilige Schrift zijn, al zijn er eenzijdigheden, onvolmaaktheden en gebreken genoeg. Ik kies liever voor omschrijving (a), dan (b), misschien; en een goede vriend en broeder in Christus kiest misschien liever voor omschrijving (b) dan (a), maar dit neemt allemaal niet weg dat er op het meest wezenlijke van de zaak eenheid is. Alleen..., niet iedereen ziet dat zo. Ook niet van de schrijvers die onderzocht werden.
Zo vermoed ik dat Theodorus van der Groe meer gelijk heeft dan Petrus Immens. De Heidelbergse Catechismus heeft het in vraag en antwoord 21 niet over een welwezen van het geloof, terwijl het wezen heel wat anders zou zijn. Maar ik denk wel dat er in dit wezenlijke geloof, zoals in de Catechismus beschreven, gradaties of verschillen in trap en mate kunnen zijn. Als je al de werken van Van der Groe leest, kom je daar ook de nodige dingen tegen, die erop wijzen dat hij als echte pastor/herder, ook oog had voor de kleinen en zwakken, de twijfelenden.
Ik zal twee stukjes dienaangaande overschrijven. In de eerste plaats uit het boekje dat de vraagsteller aanhaalt, bladzijde 9: “Hier bij stelle en agte ik ook, dat het waere geloove somtijdts, onder ’s Heeren wijse toelatinge, in een Christen wel tot soo hoogen trap van laegheit, doodigheit en swakheit kan geraken, en dat het geene er overgebleven is wel eens een geruimen tijdt lang soo diep kan verborgen en als begraven liggen onder verdorventheden, bestrijdingen etc., dat het nauwelijks te merken is, dat er eenig geloove of versekertheit in den Christen is overgebleven; niet anders dan gelijk een klein kooltje of vonkje vuurs onder veel assche leggende, welke, hoe men de assche roert, nauwelijks te vinden is. Nogtans is er waerlijk het element des vuurs in de assche. Soo is in sulk geval in een waer geloovig Christen ook nog altijdt een vonkje van geloove en seker vertrouwen, ofschoon hij selve dat niet eens gevoelt en opmerkt. Wanneer een Christen eens in so een droevig geval van hoogste swackgeloovigheit is, dan denke ik, dat het aldus met hem staet: dat hij wel duisendt gedagten in hem heeft, dat hij sal verloren gaen, tegen eene gedagte dat hij sal behouden worden: dan wordt hij jammerlijk in sijn gemoedt gekwelt en onderdrukt met naere angsten, verschrikkingen, moedeloosheden, en ongeloovige vreesen, schuddingen en twijffelmoedigheden.”
Het tweede stukje is uit een preek over Spreuken 8 vers 35: “Wie Mij vindt ...” Hij schrijft dat aan vinden zoeken voorafgaat, en dat aan zoeken missen voorafgaat: “Blijven overtuigde zondaren hier nu heel hun leven lang vruchteloos Jezus begeren en zoeken, zonder Hem ooit tot troost en verkwikking van hun heilbegerige zielen te vinden? Nee, nee, zeker niet. Het is wel waar dat God de tijd hoe lang of hoe kort dit zoeken van de overtuigde en heilbegerige zondaren moet duren, alleen in Zijn vrijmachtige hand heeft. En het soms bij sommigen wel eens heel de tijd van hun leven hier op de aarde kan laten duren, zodat zulke mensen niet zo direct tot hun zielentroost de Heere Jezus vinden, dan pas in de ure des doods, net voor hun sterven; maar toch, hoe het hier ook mee gaat, zo blijft dit echter zeker en gewis dat God tot het zaad van Jakob niet heeft gezegd: “Zoek Mij tevergeefs”.
Hier schrijft hij niet dat deze mensen helemaal geen geloof hebben. Uit de rest van de preek lijkt het dat hij het steeds heeft, ook in deze twijfel-staat, over kinderen van God. Ook schrijft Van der Groe niet dat ze nooit tot zekerheid komen, maar het heeft er wel alle schijn van dat hij er ernstig rekening mee houdt dat er gelovigen zijn die toch nog niet zover kunnen komen als in vraag en antwoord 21 staat.
Wat betreft Petrus Immens nog het volgende: al verdedigt hij theoretisch de opvatting dat zekerheid bij het welwezen van het geloof behoort, en niet bij het wezen, toch is het nog maar de vraag wat hij met deze uitdrukking precies bedoelt. De beide broeders Erskine hebben er heel wat aandacht aan gegeven in hun preken, die door ds. Van der Groe hartelijk werden aangeprezen. Zij maken onderscheid tussen zekerheid van het geloof, en zekerheid van het gevoel. Het eerste is: ik ben er zeker van dat God genadig gezind is, gewillig en machtig om mij al mijn zonden te vergeven. De zekerheid van het gevoel is dan: nu weet/voel ik dat mijn zonden mij metterdaad vergeven zijn. Deze twee zijn niet één en hetzelfde. Het eerste behoort bij het wezen van het geloof, het tweede is vrucht daarvan. Het eerste kan niemand bij het zalig worden missen, het tweede wel. Misschien bedoelt Van der Groe dat eerste, en Immens het tweede?
We komen tot onszelf. Ik kan met voorgaande geloofszekerheid nu niets beginnen. Daarom, was ik zeker of niet, twijfelde ik onvoorstelbaar veel, of niet ...; laat mij nu ootmoedig en vrijmoedig tot de Heiland vluchten en van Hem mijn zaligheid verwachten!
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl