Broer mag niet verloren gaan
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 19-06-2005| 00:00
Vraag
Ik word thuis christelijk opgevoed, maar ik heb een broer die samen woont, en daar heb ik erg veel pijn van, samen met de rest van mijn familie. En dat weet hij en hij weet ook dat hij voor Gods aangezicht gedoopt is. Hij zal zo met deze levenswandel verloren gaan. Ik weet dat ik in geen geval beter ben, maar hij gaat verloren omdat hij zijn rug naar God toegekeerd heeft. Hij heeft geen acht geslagen op die wenende Christus die ook aan de deur van zijn hart staat te kloppen!
Dominee, ik wil niet vroom doen en beter lijken, maar het is mijn broer en hij mag niet verloren gaan. God heeft ook hem beloofd dat Hij hem zalig wil maken, maar hij luistert er niet naar. Wat moet ik doen om hem van het eeuwige verderf te redden? Wat kan ik nog meer doen dan op mijn knieën te gaan voor de Heere? Zijn vriendin is onchristelijk en ze zeggen nooit te zullen gaan trouwen. Hoe bestaat het dat God ons nog genadig aanziet? Is er voor hem ook een weg tot God? Wat moet ik doen zodat hij ook rechtvaardig voor God kan verschijnen?
Antwoord
In de brief van Jakobus lezen we (hoofdstuk 5 vers 19-20): "Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en iemand hem bekeert, die wete, dat degene die een zondaar van de dwaling van zijn weg bekeert, een ziel van de dood zal behouden, en menigte der zonden zal bedekken."
Hoe kunt u uw broer bekeren? Hij is van de waarheid afgedwaald. Hij wil zelf niet terugkeren. Tegen beter weten in gaat hij door. O, wat is dat ontzettend moeilijk! Wat u kunt doen, zegt Jakobus, is uw broer bekeren. Dat is, zeggen de statenvertalers ter verklaring "door onderrichtingen in de gezonde leer en ernstige vermaningen tot berouw, welke middelen zijn waardoor God mensen bekeert."
Verder wijst u er zelf al op: op de knieën gaan voor de Heere! De kracht van het gebed, in het bijzonder de voorbede, is ongedacht groot. Het is onze taak, ons voorrecht om deze arbeid te verrichten: onophoudelijk vragen en smeken om Goddelijke tussenkomst. De verloren zoon was afgereisd naar een ver land om NOOIT meer terug te komen. En toch kwam hij terug. Hoe kwam dat? Omdat er hongersnood kwam en hij gebrek begon te lijden. Vraag de Heere maar om een overweldigende "hongersnood"...
Hoe moet u u broer nu aanspreken? De apostel Paulus schrijft daarover in Galaten 6 vers 1: "Broeders, indien een mens vervallen was door enige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt de zodanige te recht met de geest van zachtmoedigheid; ziende op uzelf, opdat ook gij niet verzocht wordt." Dus met zachtmoedigheid.
Een vraag aan de briefschrijver: bent u geestelijk?
Wanneer een geliefde in zonde leeft en zich er niet van bekeert, snijdt het door ons hart dat de toekomst voor hem of haar zo intens zwart en smartelijk zal zijn. We willen er alles aan doen om de betreffende persoon te redden. Dat is ook onze taak. De brief van Judas roept er ons dringend toe op, vers 22: ontfermt u wel over sommigen, onderscheid makende. Bij "onderscheid makende" schrijven de statenvertalers: namelijk tussen zwakken en moedwilligen, tussen leerzamen en hardnekkigen, om uw bestraffingen en vermaningen naar elks gelegenheid met zachtheid of met hardheid te doen, om hen te beter te winnen. Judas vervolgt in vers 23: behoudt anderen door vreze, en grijpt ze uit het vuur. Hier gaat het over moedwillige zondaren. Deze moeten "door vreze" worden gered. Dat betekent volgens de statenvertalers: zoekt hen te verschrikken met voorstellingen van het vreselijk oordeel Gods, dat over zodanigen zal gaan, indien zij zich niet bekeren.
Nog één ding. Het tweede stukje van vers 23 luidt: "en haat ook de rok, die van het vlees bevlekt is." Wat wordt hiermee bedoeld? Haat niet alleen onkuisheid zelf, maar ook alles wat daar enigszins toe kan leiden of er enigszins mee te maken heeft. Onze praktijk moet duidelijk zijn, willen onze woorden niet krachteloos zijn. Wie zelf geen heilig en wereldmijdend leven leidt, godzalig, hemelsgezind, die heeft alle mogelijkheid verspeeld (menselijk gesproken) om positieve invloed uit te oefenen op een dwalende, in zonde levende naaste. Daarom stelt de Heidelbergse Catechismus ook de noodzaak van het doen van goede werken onder andere in dit verband: dat door onze godzalige wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden. Zo spreekt ook Christus in de bergrede, Mattheüs 5 vers 13-16: Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. En men steekt geen kaars aan, en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn; laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken!
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl