Toen berouwde het de HEERE
Ds. P. van der Kraan | Geen reacties | 02-02-2011| 14:40
Vraag
Geachte dominee. In Genesis 6: 6 staat: "Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart." In Johannes 3: 16 staat: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." In de ene tekst gaat het over het berouw van de Heere dat Hij de mens gemaakt heeft, de andere tekst gaat over het liefhebben van God van de wereld en het zenden van Zijn zoon. Kunt u dit in het kort uitleggen?
Antwoord
Hoewel het in je vraag niet met zoveel woorden doorklinkt, hoor ik erin dat je een tegenstelling tussen beide uitspraken over God ervaart. Hoe kan die God, van Wie de Bijbel het ene moment zegt dat Hij er berouw van heeft de mens op aarde gemaakt te hebben, op een ander moment laten weten dat Hij de wereld (dus ook de mens in die wereld) zo liefheeft dat hij daarvoor Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven?!
De tegenstelling, die door beide uitspraken over God wordt opgeroepen, maakt duidelijk dat God God is en geen mens. Wij kunnen God niet vangen in onze denkschema's. Wij kunnen ons denken over God dan ook nooit passend maken. Hij overtreft ver al wat wij van Hem weten.
Van de uitspraak in Gen. 6:6 geldt dat dit een zogenaamde antropomorfe uitspraak is over God. Dat God er spijt van heeft dat Hij de mens gemaakt heeft, is een manier van uitdrukken die ons mensen nabij komt, die mens-gelijkend of mensvormig is (dat betekent het woord: antropomorf). Andere antropomorfe uitdrukkingen over God zijn bijvoorbeeld uitspraken als: Gods ogen doorlopen de ganse aarde (2 Kron. 16:9). Er is is sprake van Gods rommelende ingewanden (Jer. 31:20). En: de hemel is Zijn troon en de aarde de voetbank van Zijn voeten (Jes. 66:1). De vraag is: heeft God ogen, ingewanden en voeten? Nee, want God is een Geest (Joh. 4:32). We mogen er echter blij mee zijn dat er zulke en nog meer andere uitdrukkingen in de Bijbel staan. Want zo spreekt God onze taal. Als Hij op Zijn eigen goddelijk niveau tot ons spreken zou, zouden wij Hem niet kunnen horen, nog minder kunnen begrijpen. God hult zich in ons taalkleed en zelfs in ons verstaan, dat wil zeggen, in ons begripsvermogen. Hij past Zich aan ons begrip aan. Calvijn gebruikt in dit verband het voorbeeld van een moeder die met haar kind mummelt. Daarbij past de moeder zich ook aan aan het ´verstaan´van haar kleine kind. Zo doet de Heere ook naar ons.
Daarmee is echter niet alles gezegd. Dit antropomorfe spreken van God/over God mag dan een manier zijn waarin God zich aan ons aanpast om ons in Zijn openbaring maximaal nabij te komen. Want daaraan is God veel, zo niet alles gelegen! Deze manier van spreken zegt intussen wel iets over God. Het bevat wel een boodschap. De beelden zijn niet alleen maar een kleed waarin de taal is gehuld. Ze hebben wel degelijk inhoud en willen een boodschap overbrengen. In dit geval is het de boodschap van Gods intense betrokkenheid bij de dingen die in Gen. 6 worden vermeld. Het drukt (op menselijke) manier uit hoe het God aan het hart gaat wat er met Zijn (oorspronkelijk goede) schepping is gebeurd, vooral met wat de mens daarin heeft gedaan. Het geeft iets weer van de pijn die het God doet dat de mens door de zonde is geworden die hij blijkt te zijn. Dit is Gods bedoeling niet met de schepping, nog minder met de mens geweest. In ieder geval staat God niet onverschillig tegenover de mens die in zonde leeft. Als er iets is gebeurd waarvan je berouw hebt, betekent dat op zijn minst dat het je raakt wat is gebeurd. Als het je niet raakt, hoef je er ook geen berouw over te hebben. Het is een uitdrukking, die op een heel andere manier dan wij gewend zijn, uitdrukking geeft aan Gods betrokkenheid op de mens.
Diezelfde intense betrokkenheid horen we in de andere door jou genoemde tekst: Joh. 3:16. Die woorden klinken ons bekend in de oren. Maar ook hiervan geldt dat wij met menselijke maten niet kunnen meten. Welke menselijke liefde gaat zover dat men zijn enige kind over heeft tot in de dood en dat voor vijanden? Ook hieruit blijkt dat God God is en geen mens.
Nogmaals: probeer deze uitspraken niet met elkaar in overeenstemming te brengen. Ze zeggen ons alles over Gods betrokkenheid bij de mens, maar dan op een manier die ons verstaan, ons kennen en begrijpen ver te boven gaat.
Ds. P. van der Kraan
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. van der Kraan
- Geboortedatum:06-02-1948
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Arnemuiden
- Status:Actief