Uitverkiezing en de bekering
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 01-10-2001| 00:00
Vraag
Zou u alstublieft wat willen zeggen over de uitverkiezing en de bekering? Ik ben soms zo bang dat de Heere niet naar mij omkijkt, ook al vraag ik er wel om. Ik stel me altijd voor, als ik niet in het Boek des Levens sta, dat ik kan roepen en bidden, zoveel als ik wil, maar dat helpt dan toch niet, toch?
Ik vraag er elke dag om, om bekeerd te worden, en of de Heere mij wil leiden enz., maar ik heb nog steeds geen droefheid over de zonde. Ik ben wel heel erg bezig met wat ik allemaal wel en niet mag doen, maar (ik weet niet) het lijkt dan al gauw op goede werken doen, nou daar word je toch niet zalig mee? Zou u hier alstublieft wat over willen zeggen? Ik weet het anders ook niet meer.
Antwoord
Zo luidt een vraag van een onbekeerde lezer of lezeres. Geen last van de zonde te hebben; geen droefheid erover. Het niet meer te weten; en ook aangevochten te worden met de gedachte dat het allemaal toch niet helpt, wat je ook doet, als je niet in het boek des levens staat, niet uitverkoren bent. Wat moet ik hierop zeggen. Uit de vraag blijkt dat de schrijver erg graag wil, maar niet weet of God hem wel wil helpen, of God hem wel wil zalig maken, of God hem wel heeft willen uitkiezen. Dit is een veelvoorkomende vergissing: dat we denken dat wij wel gewillig zijn om bekeerd te worden, maar dat het nog maar de vraag is of God wel wil. Deze vergissing is een belangrijke list van de duivel. Hij wil graag dat we goed over onszelf denken (in ieder geval over onze wil, onze gewilligheid om bekeerd te worden) en dat we slecht over God denken of in ieder geval ons er niet van overtuigd houden dat het zeker niet aan God ligt, wanneer we in de strafplaats terecht komen.
Vóór alle dingen moeten we deze grond-vergissing kwijt raken. We moeten een radicale ommekeer in onze gedachten krijgen: ik ben slechts onwillig, vijandig; maar God staat gereed om mij te ontvangen, wanneer ik tot Hem de toevlucht neem; Hij staat gereed om mij al mijn zonden te vergeven, wanneer ik mij volledig aan Jezus Christus toevertrouw.
Staat dat in de Bijbel? Ja, lees maar mee:
1. Deuteronomium 4 vers 29: "Dan zult gij de HEERE, uw God, zoeken, en vinden; als gij Hem zult zoeken met uw ganse hart en met uw ganse ziel."
2. Jesaja 55 vers 6, 7: "Zoekt de HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de HEERE, zo zal Hij Zich over hem ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig." De kanttekening merkt bij "terwijl Hij te vinden is" op: "Dat is, terwijl Hij Zijn goedertierenheid aan arme zondaren aanbiedt, door hen tot boete en bekering te nodigen." Twijfelt u eraan dat de HEERE zo gewillig is? De HEERE roept u daarom toe in vers 8: "Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE." Dat betekent: Hier spreekt God de Heere wederom, en het is zoveel als Hij zei: gij mensen zijt van zodanige aard, dat gij het niet licht vergeeft of vergeet wanneer iemand u vertoornd heeft, in het bijzonder als hij het al te grof maakt; maar Ik vergeef spoedig allen wie het leed is dat zij Mij vertoornd hebben, en die Mij om vergeving bidden. Ik ben ook niet ontrouw, zoals de mensen, maar al wat Ik beloof, doe Ik gewis.
3. Mattheüs 23 vers 37: "Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt hen die tot u gezonden zijn! Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, zoals een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugels; maar gij hebt niet gewild."
4. Handelingen 2 vers 21: "En het zal zijn, dat een ieder die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden." Dat is, die Hem voor de Zaligmaker met waar geloof erkennen, de zaligheid in Hem alleen zoeken, Hem daarom aanroepen, en Hem recht dienen. En hoe komt u aan dat geloof?
5. Romeinen 10 vers 17: "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods."
Bent u werkelijk welkom? Ja, lees maar:
6. II Korinthiërs 5 vers 20: "Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bad; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen." Dus God bidt u. Niet -zoals u denkt- u bidt God. Maar God smeekt u en mij om ons met Hem te laten verzoenen; om niet langer tegen te werken; om niet langer deze verzoening in Christus af te wijzen; om niet langer "Nee" te zeggen tegen God. Ook het laatste hoofdstuk van de Bijbel leert ons dat we waarlijk welkom zijn:
7. Openbaring 22 vers 17: "En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome; en wie wil, neme het water des levens om niet." Wat betekent "wie dorst heeft?" Dat is, wie met ernst en met gevoel van zijn gebrek hiernaar begerig is. En wat betekent "wie wil?": een ieder die daartoe lust heeft.
Uit deze Schriftwoorden blijkt dat er bij de Heere geen onwil is om ons welkom te heten en royaal te onthalen. De schuld ligt blijkbaar bij onszelf. Hebben we dat tot nog toe nog nooit recht ingezien, dan mogen we daarop wel eens als eerste onze aandacht op vestigen, smekende om de overtuiging van de Heilige Geest. Zodat we niet heimelijk God de schuld geven en onszelf vrijpleiten, maar andersom: God vrijverklaren en onszelf verdoemen.
Het tweede is: ik heb nog steeds geen droefheid over de zonde. Al kunnen we geen geloof maken, toch roept de Bijbel ons op om te geloven. Denk aan het woord van Paulus tot de cipier in Filippi (Handelingen 16). Zo is het ook met droefheid over onze zonde: wij kunnen zondesmart niet bewerken, maar toch roept de Bijbel ons ertoe op om onze zonden te overdenken. En we weten ook door welk middel God zondekennis werkt. Lees maar wat Paulus erover schrijft (Romeinen 3 vers 20): "Door de wet is de kennis der zonde." Niet dat de wet op zich, automatisch, zondekennis en -smart bewerkt. Maar de Heere gebruikt de wet om ons onze zonden te laten zien. Paulus schrijft dat ook vier hoofdstukken verder in vers 7: "Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik niet geweten dat de begeerlijkheid zonde was, indien de wet niet zei: gij zult niet begeren."
Nu wist Saulus de Farizeeër al jaren lang dat de wet zei: gij zult niet begeren; maar het zei hem niets. Hij had geen recht zicht op de zonde van de boze begeerte; hij had er in ieder geval geen droefheid over. Maar wanneer God het gebod thuis brengt, zoals wel eens wordt gezegd, dán doet het kracht; dán werkt het zondekennis en zondesmart.
Wat is ons aandeel hierin? De middelen gebruiken, studeren in de betekenis van de wet, bijvoorbeeld zoals Jezus haar uitlegt in Mattheüs 5. Onder de zegen des Heeren kan dit het middel zijn, waardoor we verbroken van hart leren erkennen dat we tegen de HEERE hebben gezondigd en hebben gedaan wat kwaad is in Zijn ogen. Zodat we de straf op onze ongerechtigheden gaan aanvaarden; ja, er een welgevallen in krijgen. Dan gaan we God rechtvaardig verklaren in Zijn oordelen en in Zijn straffen. Dan belijden we helwaardig te zijn.
Nee, we kunnen al deze dingen niet zelf maken, maar we weten het middel en we hebben het middel, waardoor het God belieft deze dingen aan ons te schenken, namelijk Zijn heilige wet. Gebruik dan de middelen, onder biddend opzien tot God.
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl