Bidt, en u zal gegeven worden
Ds. H. Liefting | 3 reacties | 02-07-2010| 10:00
Vraag
Hoe moet ik het verschil zien tussen Lukas 11:9 en Mattheüs 7:21? Misschien is het zo lastig niet, maar voor mij was de eerste tekst een echte troost. Daarna las ik de tweede tekst, waarin het lijkt alsof Jezus hier iets anders zegt. In de ene tekst staat: Bidt en u zal gegeven worden (dus ook de vergeving van zonden) en in de andere tekst staat dat niet iedereen die tot God roept, in zal gaan in het Koninkrijk der hemelen. Ik weet niet goed hoe ik dit moet opvatten. Kunt u het uitleggen?
Antwoord
Mooie vraag. Heel levensecht. Je hebt troost gehad aan een tekst en even later lees je een andere tekst die de troost zomaar wegneemt. Maar in jouw geval hoeft de troost uit Lucas 11 niet aangevochten te worden door de tekst uit Matth. 7.
Lucas 11:9 - “…bidt, en u zal gegeven worden…” - moet je voluit laten staan. Het gaat hier over het bidden: vragend, begerend, volhardend. Zoals een kind iets kan vragen aan zijn vader. Als zijn vader niet luistert, vraagt het kind het weer. Want vader heeft het beloofd. En het weet dat vader zijn belofte niet zal verbreken.
In Matt. 7:21 gaat het over iets heel anders. Daar lezen we dat niet iedereen, die tot Jezus zegt “Heere, Heere!”, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen. Waarom heb jij het woord “zegt” veranderd in “roept”? Er staat gewoon “zegt”. Wij mensen kunnen zoveel zeggen. We kunnen de Naam van Jezus goedkoop op onze lippen nemen. We kunnen door die Naam onze ondergeschiktheid aan Hem onderstrepen. Maar het kan beperkt blijven tot lippendienst. Het gaat er niet alleen om wat we zeggen, maar wat de bron van onze woorden is. Waar komen ze uit voort? Is het geloofstaal, of zijn het ‘vrome’ woorden. Waar onze woorden niet onderstreept worden door ons leven, door de vruchten, zijn ze leeg, ijdel.
Jij het hebt over het “roepen” tot God. Daar mag je hoge verwachtingen van hebben. Ik denk aan Hand. 2:21: “En het zal zijn, dat een ieder, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.” Dat “aanroepen” is heel iets anders dan het “zeggen” uit Matth. 7. Lees Hand. 9:14 en 21 maar. Saulus is daar een bedreiging voor allen die de Naam des Heeren aanroepen. En met allen die de Naam des Heeren aanroepen worden hier Gods kinderen bedoeld. De wereld vervolgt en smaadt hen, maar ze weten waar ze moeten zijn. Waar ze mogen schuilen. Bij Hem, Wiens Naam ze kennen en liefhebben en belijden. Zij zullen behouden worden. Voor eeuwig!
Ik zou jou van hieruit willen meegeven: “Bidt…, roep Zijn Naam aan.” En pleit op Zijn beloften! ... Wend je naar Hem toe, en wordt behouden….
Ds. H. Liefting, Delft
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Liefting
- Geboortedatum:21-02-1952
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Gouda
- Status:Actief
Bijzonderheden:
In 2017 met emeritaat.
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
En hier volgt de gelijkenis van het huis op de rots op.
Het gaat hier dus duidelijk om de daden, zie ook Jac. het geloof zonder de werken is dood.
We moeten altijd de tekst in het verband lezen en niet een losse tekst, of een gedeelte ervan apart nemen.
Dat voorkomt heel wat misverstanden!!