Eerste liefde is weggegaan
Ds. G.J. Blankers | Geen reacties | 17-04-2010| 12:00
Vraag
Aanstaande zondag wordt in onze gemeente het Heilig Avondmaal gevierd. De eerste keren mocht ik met alle vrijmoedigheid naar de tafel komen. Dat was de tijd waarin ik belijdenis mocht doen en, om het zo te zeggen, toppen in het geloof mocht ervaren. Zelfs voordat ik belijdenis heb gedaan, heeft de Heere mij al geroepen naar Zijn tafel. Dat waren momenten dat ik zo dicht aan Zijn voeten wezen mocht. Maar nu lijkt het wel of de eerste liefde is weggegaan. Het geloof lijkt me veel minder te doen en het verlangen is vele malen minder. Eigenlijk durf ik aankomende zondag niet voor de Heere te verschijnen. Zijn tafel is heilig en ik zo onheilig. Ik heb heel bewust minder tijd genomen voor de Heere de afgelopen weken. Ik verlang er zo heel erg naar om weer opnieuw in Zijn nabijheid te leven, maar het lukt me gewoon niet. Ik probeer mijn zonden te belijden, maar er is geen berouw. Hoe kan ik dan zondag aan Zijn tafel zitten?
Antwoord
Geliefde vriend(in),
Allereerst mijn verontschuldiging, dat waarschijnlijk door een technisch probleem de vraag wel naar mij verzonden is, maar mij niet bereikt heeft. Het antwoord komt derhalve veel later dan de zondag waarnaar je in je vraag verwijst.
Je vraag is een heel teer van aard. Ook om die reden vind ik het verdrietig je nu pas te beantwoorden. Antwoord geven is in dit soort omstandigheden zoals jij die weergeeft, ook niet eenvoudig. Het is eerder een samen voor Gods aangezicht zoeken naar een antwoord van Hem, voor Wiens aangezicht ons hele leven naakt en geopend ligt. Hij weet precies, hoe ons hele hart in elkaar steekt. Hij weet op een aller-volmaaktste wijze van de listigheid en zondigheid van ons hart en leven. Hij weet ook op een aller-volmaaktste wijze de listige omleidingen van de duivel.
Eén van de zaken waarin wij onszelf in dit leven en al helemaal in het bijzonder in het toeleven naar de bediening van het Heilig Avondmaal hebben te oefenen is het zelfonderzoek. Wij hebben onszelf daarbij te bevragen of wij onszelf zo onderzoeken, zoals de Heere dat bedoeld. Wij allemaal zijn geneigd, wanneer wij al tot zelfonderzoek komen (want dat is ook niet vanzelfsprekend), dat te doen op een farizese manier. Wij hebben een beeld over het geloofsleven met alles wat daartoe behoort en wij gaan voor de spiegel staan om te onderzoeken over ons leven met dat het beeld dat we zelf gemaakt hebben, in overeenstemming is. De uitslag is gunstig of minder gunstig. We zijn tevreden over ons geloofsleven of wij zijn er wellicht totaal niet over tevreden.
Let er nu eens op, hoe hier het menselijke, de gelovige (of ongelovige) in het middelpunt staat. Dit komt niet alleen bij schijngelovigen voor, voor wie op grond van Gods Woord (nog) geen plaats is aan de Tafel des Heeren, omdat zij (nog) buiten de gemeenschap met Christus staan. Dit komt ook heel dikwijls daar voor, waar wel degelijk sprake is van Goddelijke genade. De Heere staat dit soms voor een tijd toe, maar niet anders dan met het doel ons ook daarvan te verlossen.
Er is namelijk ook een ander zelfonderzoek. Het is een zelfonderzoek waarbij wij het er per definitie niet goed afbrengen. Gods licht en dat is altijd het licht van Zijn volmaakte heiligheid, omschijnt ons en dringt in ons binnen. Willen we dat? Laten we maar eerlijk toegeven: Nee! Ik wil wellicht van alles op godsdienstig terrein, maar niet dit. Dit licht laat zien, dat mijn leven volstrekt niet deugt voor Gods heilig aangezicht. Dit licht laat zien op wat voor (dikwijls) slinkse wijze ik zonden aan de hand durf te houden en hoe ik er dan niet voor terugschrik de Heere daarmee te bedroeven en tot toorn te brengen. Dit licht laat zien, hoe heel mijn bestaan doordrongen is van en geworteld is in de zonde. Door dit licht maakt de Heere het zo, dat ik niet anders kan dan mijzelf zien, zoals Hij mij ziet. Wie moet dan zichzelf niet afschrijven en met de ene moordenaar aan het kruis zeggen: “wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben…”. Dan zijn wij inderdaad onheilig en nog wel in de hoogste graad en passen wij volstrekt niet aan Zijn heilige dis.
Waarom toch dit alles? Maakt dat niet wanhopig? Wacht even. Ik kan bij de huisarts in de kaartenbak zitten en dat is best fijn voor het geval ik hem of haar echt nodig heb, maar normaal gesproken denk ik daar volstrekt niet aan. God de Vader wil dat wij Zijn Zoon als de hemelse Medicijnmeester nodig hebben. Hij wil niet dat wij Hem louter en alleen nodig hebben om ons de helpende hand te reiken, omdat we het zonder dat niet redden. Hij wil, dat wij niet meer buiten Hem kunnen. Hij wil, dat het zo is, dat wij Hem niet kunnen missen. Hij wil, dat wij Hem als ons totale Zaligmaker niet meer kunnen missen. Maar, we zijn zo onwaardig! Inderdaad is dat zo! Schittert echter juist dan niet op een allervolmaaktste wijze de bereidwilligheid van deze Zaligmaker, Die Zich over ons wil neerbuigen en ons op wil rapen. Hij raapt op en laat ons dan niet ogenblikkelijk vallen, omdat wij te vuil zouden zijn in zijn ogen. Hij raapt op, opdat zichtbaar zou worden aan ons en in ons welk een rein makende kracht er uit gaat van het bloed dat Hij op Golgotha heeft gestort. God de Vader is het, Die Zich zo in Zijn eigen Kind aan ons wil openbaren. “God is het, Die rechtvaardigt; wie is het, die verdoemt?” Dat is één keer nodig in ons leven en telkens opnieuw! Wie is toch deze God, dat Hij zo barmhartig is en dat over ons. Hoe wonderlijk is toch de Heere in wat Hij aan ons behoud ten koste wil liggen. Daar schieten onze menselijke woorden eindeloos tekort.
Passen we wel aan Zijn reine tafel? Stel je eens voor dat een kind danig ondeugend is geweest. Straf kon niet uitblijven. Het wordt etenstijd. Moeder dekt de tafel. Wat doet ze? Denkt ze: “Dat kind is zo ondeugend, daarvoor zet ik geen bordje neer!”? Nee, ze houdt zielsveel van haar kind, ze sluit hem of haar niet uit van de tafel, ze dekt voor hem of haar en haar hart zou diep bedroefd worden als haar jongen of haar meiske de plaats niet zou innemen die zij voor hem of haar heeft bestemd. Zo is het ook met de Heere en ten diepste nog veel heerlijker en rijker. Als Hij het zo maakt dat wij niet buiten het bloed van de Heere Christus kunnen, hoe onwaardig we ook zijn en als dat offer van Zijn Zoon ons vrijmaakt, dan neemt Hij ons rechtens aan tot Zijn eigen kinderen. Dat kind wil Hij aan de Tafel van Zijn Zoon niet missen. Dat kind kiest niet een plaatsje voor zichzelf uit, maar Hij bestemt een plaats. Kan ik dat begrijpen? Neen! Wat doet een moeder als haar kleine moet eten en in de box zit. Roept ze: “Kom nu toch”? Dan loopt ze ernaar toe, tilt haar kind op en brengt het aan tafel. De Heere brengt aan. Wij worden kleiner en kleiner en als tot niets. God de Vader in Zijn Zoon en door Zijn Heilige Geest wordt zo groot. Ik ben niets. Hij is alles. Van mij valt geen goed te vertellen. Van Hem valt alleen maar goed te vertellen. Dit zelfonderzoek vernedert ons op het diepst en verhoogt Hem op het allerheerlijkst. Dat is zaligheid. Dan wordt aan de Tafel van de Zoon van God iets geproefd van wat straks aan het Avondmaal van de Bruiloft van het Lam geproefd zal worden. Nu staat de Heere centraal!
Het is mijn hartelijke bede, dat de Heere je Zijn licht zal schenken. In alles Zijn zegen toegewenst,
Ds. G. J. Blankers
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.J. Blankers
- Geboortedatum:03-03-1972
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Oldebroek-'t Harde
- Status:Inactief