Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 01-10-2001| 00:00
Vraag
We lezen van een melaatse die tot Jezus kwam en zei: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Ik heb dit altijd als volgt horen verklaren dat deze melaatse geloofde in Christus' almacht (Gij kunt mij reinigen) en in Zijn vrijmacht (indien Gij wilt). Dikwijls wordt dan ook erop gewezen dat deze melaatse er toch wel een helder inzicht in had, hij was toch immers niet waard dat de Heere hem zou reinigen, maar rechteloos, en dus de vrijmacht van de Heere duidelijk uitroepen: indien Gij wilt!
Laat nou ds. Robert Murray M'Cheyne dit heel anders verklaren! Hij zegt: dit was een klein geloof! Wel geloven in Jezus' kracht, maar niet zeker zijn van Zijn gewilligheid. M'Cheyne zegt ook nog dat de Heere Jezus zijn ongeloof bestraft en hem toch zijn begeerte schenkt: Ik wil, word gereinigd! Hoe zit dit? Het is geen nieuwsgierigheid van me, maar leergierigheid om er meer uit te leren. De uitleggingen verschillen wel drastisch, mag er misschien verschillend over gedacht worden?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Op twee dingen wil ik ingaan. In de eerste plaats de geschiedenis van de melaatse. We lezen (Mattheüs 8 vers 2 en 3): "En zie, een melaatse kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. En Jezus, de hand uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd."
Luther zegt hierover: "Men moet zonder twijfel en zonder maat aan de Goddelijke goedheid geloven, maar bidden moeten wij met de voorwaarde, dat het tot Zijn eer is, voor Zijn Koninkrijk en naar Zijn wil."
Da Costa merkt op: "Wat een heerlijk geloof leeft er in deze ongelukkige man! Hij zag door het voorhangsel van het vlees van Jezus heen, in het heilige der heiligen van Zijn Godheid, en zijn knieën bogen zich voor de Heere der heerlijkheid, en hij aanbad Hem, in Wiens hand alleen zijn gezondheid was. Uit deze man sprak het geloof; en hoe eerbiedig sprak hij. Hij gevoelde te staan in de onmiddellijke tegenwoordigheid des Heeren. Hij erkende des
Heeren macht, waardoor Hij het wonder kon doen; maar ook des Heeren vrijmacht, aangezien Hij het niet verplicht was te doen; maar het kon weigeren. Hij smeekte dat de Heere Zijn barmhartigheid aan hem mocht betonen. Zo'n geloof moet er zijn, zullen wij geholpen worden. Wij hebben geen recht om geholpen te worden: het is enkel genade als wij geholpen worden. Gij ziet, wij moeten aan de macht van Christus geloven, al zijn wij ook nog niet verzekerd dat wijzelf er de voorwerpen van zullen zijn."
Matthew Henry schrijft erover: "Die reiniging kan beschreven worden als een tijdelijke zegen; een zegen voor het lichaam. En zo leidt ons dit om tot Christus te gaan, Die macht heeft over ziekten van het lichaam om ze te genezen; én het leert ons op welke manier wij ons tot Hem moeten wenden. Namelijk in de zekerheid van Zijn macht, gelovende dat Hij in staat is ook thans ziekten te genezen; maar met onderworpenheid aan Zijn wil: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt. Aangaande tijdelijke zegeningen kunnen wij namelijk niet zo zeker zijn van Gods wil om ze te schenken, als wij kunnen zijn van Zijn macht, want Zijn macht ervoor is onbeperkt, maar Zijn belofte ervan is beperkt; omdat daarbij in het oog moet worden gehouden wat strekken kan tot Zijn eer en verheerlijking, en tot ons wezenlijk welzijn. Al is het dat we niet zeker kunnen zijn van Zijn wil, toch kunnen wij wèl zeker zijn van Zijn wijsheid en genade, waaraan wij ons gerust en goedsmoeds kunnen overgeven. Uw wil geschiede! Dit maakt de verwachting gemakkelijk en de gebeurtenis, als zij komt, troostrijk."
Verder schrijft hij nog: "Hoewel het uitwendige voorkomen van Christus gering en onaanzienlijk was, toch had deze melaatse geloof in Zijn macht, waarin tevens het geloof lag opgesloten dat Hij van God gezonden was. Hij gelooft dit niet slechts in het algemeen: Gij kunt alles; maar met bijzondere toepassing: Gij kunt mij reinigen. Wat wij geloven omtrent Christus' macht moeten wij toepassen op ons bijzonder geval, onze bijzondere nood: Gij kunt dit voor mij doen."
En over de woorden "Indien Gij wilt", schrijft hij nog: "Niet alsof hij twijfelde aan Christus' bereidwilligheid in het algemeen om hen die in nood zijn, te helpen, maar met de bescheidenheid die een arme smekeling voegt, legt hij zijn eigen geval voor Hem bloot. Het verzoek van de melaatse is niet gekleed in de vorm van een gebed, toch heeft Christus het ingewilligd. Een hartelijke belijdenis van geloof in Christus en onderworpenheid aan Zijn wil zijn de meest zegevierende gebeden om genade van Hem, en die zullen voorzeker verhoord worden."
Verder: "Wij moeten ons aan de goede wil van Christus aanbevelen: Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Dit is niet zozeer de taal van zijn schroom of wantrouwen in de goede wil van Christus, als wel van zijn onderworpenheid aan de goede wil van Christus."
Mijns inziens vinden we hier de juiste uitleg: de melaatse kon er niet zeker van zijn dat Jezus hem wilde genezen, niet alleen omdat hij het onwaardig was en omdat Jezus soeverein of vrijmachtig was; maar ook omdat hij niet wist wat tot zijn werkelijk nut zou zijn en tot Gods eer. Dus: in onderworpenheid aan Jezus' wijsheid en vrijmacht, bidt hij om Zijn gunst, de reiniging van zijn melaatsheid.
Ten tweede geeft de vraagsteller een prachtig voorbeeld van wat genade is. Hier volgt het: "Bij een groot winkelcentrum zag ik eens een bedelaar (een vieze man!); die stond daar te bedelen. Velen liepen er gewoon voorbij, enkelen gaven hem iets. Hij bedankte heel vriendelijk. Die niets gaven, werd niets verweten. Hij was immers bedelaar, had immers geen recht op een gift? Het kon alleen maar meevallen als hij iets kreeg." Zo is het!
Er is één verschil: die bedelaar sloeg niets af wat hem werd aangeboden (denk ik). Maar ons wordt de verlossing in Christus aangeboden in de verkondiging van het Evangelie; en wat doen wij? Aannemen? Nee, wij wijzen de gave af, wij verwerpen de ons aangeboden genade. De kanttekening op onze statenvertaling schrijft daarover onder andere het volgende: "Wie in Christus oprecht gelooft, is verzekerd dat hij uitverkoren is, maar die de prediking van het Evangelie niet door een waar geloof aanneemt, maar de aangeboden genade verzuimt of veracht, is in gevaar om een verworpen mens te zijn." In Jesaja 50 vers 2 klaagt God: "Waarom kwam Ik, en er was niemand, waarom riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan, of is er in Mij geen kracht om uit te redden?" En de kanttekening bij "niemand" luidt: "Namelijk die Mijn Woord hoorde en gehoorzaamde, toen Ik u door de profeten tot boete liet roepen en u Mijn genade liet aanbieden."
Dus mijn vraag aan de vragensteller luidt: bent u bereid om Christus aan te nemen (wat hetzelfde is als "in Zijn Naam te geloven")? Ik vraag niet: bent u bekwaam, bent u in staat om dit te doen? Maar: bent u bereid? Indien niet; dan moet u zich niet met die bedelaar vergelijken. Indien wel; dan zegt God u dat Hij u rijk heeft gemaakt in Christus!
Waar moet u terecht met uw blindheid en onwetendheid, met uw onwil en onmacht? Bij Hem Die dwazen onderwijst tot zaligheid; Die vijanden tot vrienden maakt en doden opwekt.
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl