Vertellen over eigen bekering
Ds. A. van Vuuren | 2 reacties | 23-12-2009| 14:00
Vraag
Deze vraag wil ik graag stellen aan een dominee van de PKN. Jullie preken vind ik fijn en duidelijk, maar bijna nooit vertelt de dominee iets over zijn eigen bekering. Over hoe dat bijv. is gegaan, of hoe fijn het is. Zodat je als luisteraar jaloers wordt. En pas zei de dominee in het gebed, het spijt ons Heere dat we zoveel verkeerd hebben gedaan. Maar een mens heeft toch geen echte spijt als hij niet bekeerd is? En dan spreekt een dominee toch voor de gehele gemeente, dus ook voor de onbekeerden? Het is misschien heel persoonlijk, maar zou u eens iets over u eigen bekering willen vertellen?
Antwoord
Eigenlijk zijn het twee vragen die je stelt. Een hoofdvraag en een bijvraag.
1. Je bijvraag gaat over het schuld belijden als gemeente, waarbij de voorganger de mond is van de gemeente. Elk gebed van de voorganger dient een geloofsgebed te zijn, zie maar de inleidingen tot onze formuliergebeden en die gebeden zelf. Helaas is het in de praktijk niet zo dat iedereen daar met zijn hart in mee komt. Maar geldt dat ook niet van de (boete-)psalmen die wij zingen? Trouwens, als kind al leerde je ouders je gebeden aan. Zij vroegen daarbij ook niet eerst of je dat wel beleefde. Maar stel je voor dat de predikant zou zeggen: “Heere alleen namens de echte berouw hebbenden belijd ik wat wij misdeden.” Dat zou toch Farizees klinken? Wel is het goed om als voorganger er eens bij te bidden: “laat dat voor ons allen een hartelijk belijden zijn Heere.” Het kan een gemeentelid trouwens stil zetten, als hij met een schok bedenkt; die dominee bidt dat nu wel namens ons, maar mijn hart komt er niet in mee. Dat kan zo’n gemeentelid tot schuld worden. Maar het gaat er allereerst om dat God wil dat wij zo tot Hem komen. Jezus leerde zijn discipelen in het Onze Vader bidden: vergeef ons onze schulden. En Gode zij dank zijn er ook heel wat gemeenteleden die dat oprecht kunnen mee bidden.
2. Nu de hoofdvraag. PKN-dominees vertellen bijna nooit iets over eigen bekering in de preek, zeg je. Bijna nooit, dus blijkbaar af en toe wel. En ik denk dat dat ook geldt voor predikanten uit andere (reformatorische) kerkverbanden. Tenminste, ik kwam het zelden of nooit tegen in de preken die ik beluisterde. Waarom zijn we daar in zo terughoudend? Omdat 2. Tim. 4:2 zegt: Predik het Woord! En diezelfde apostel Paulus zegt:”Doch wij prediken niet onszelf maar Christus de Heere en onszelf dat wij uw dienaars zijn om Christus’ wil.”
Spurgeon gebruikt het voorbeeld van een marktkoopman die een prachtig schilderij wil verkopen. “Mensen koop dat prachtige schilderij,” riep hij. Maar hij stond er zelf voor. De mensen konden de schoonheid er niet van zien. Toen kwam er een man, zie zei: “Dat moet je zo doen.” Hij pakte dat grote schilderij, hield dat voor zich omhoog en prees het aan. Hij ging er zelf schuil achter. Toen was het schilderij snel verkocht.
Als voorganger vertellen over je persoonlijk bekering maakt jaloers, zeg je. Je hoort dan hoe fijn dat is. Maar aan de bekering zitten soms ook kanten die heel pijnlijk en heel benauwend kunnen zijn. Ik denk aan de krachtdadige bekering van mijn inmiddels overleden schoonvader. Hij zei tegen zijn kinderen: Ik hoop dat jullie niet zo’n zware weg hoeven te gaan.
Overigens denk ik dat er in heel wat preken getuigende elementen zitten. Als het te pas komt vertel ik de gemeente in de preek hoe heerlijk ik het leven met Christus vind. Hoe goed het bij Hem is. En om dat leven gaat het toch?! Vandaar dat Petrus tegen de gelovigen zegt: Gij zijt nu bekeerd tot de Herder en Opziener uwer zielen (1. Petrus 2:25). Wat is uw enige troost beide in leven en sterven? Vraagt de Catechismus. Antwoord: Dat ik bekeerd ben. Nee! Dat ik het eigendom ben van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus.
Nu is het niet verkeerd om als voorganger af en toe in eerlijkheid en bescheidenheid iets van je eigen geestelijk leven te vertellen. Maar slechts dan als het te pas komt, ter onderstreping van de boodschap van de preektekst. Eigen bekeringsweg veelvuldig vertellen bergt het gevaar in zich dat de prediker als mens centraal komt te staan. De verleiding voor de prediker is groot om zichzelf op die manier van een geestelijk aureool te voorzien.
Of dat gemeenteleden de bekeringsweg van de voorganger als norm voor zichzelf gaan zien, terwijl er in het werk van de Geest op dat punt zoveel veelkleurigheid en verscheidenheid is. Wel is blijkens Gods Woord het wezen van de bekering bij allen gelijk; als zondaar tot Christus bekeerd worden, de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Ook is er het gevaar dat geestelijke keurmeesters de bekering van de voorganger afkeuren er dat daardoor de Bijbels boodschap die hij brengt voor hen zijn gezag verliest. Bovendien de bekering is een proces, dat wel ergens begint, maar steeds weer door gaat. Heidelberger Catechismus Zondag 33. Dat geldt ook voor voorgangers.
Persoonlijk. Er van uitgaande dat je vraag uit behoefte en niet uit nieuwsgierigheid is gesteld wil ik met enige schroom iets vertellen over de wijze waarop de Heere mij trok. Een paar markeringspunten zogezegd. Het begon al in mijn kinderjaren. Zo rond mijn zesde levensjaar had ik veel geestelijke werkzaamheden. Besef van schuld, angsten voor de hel. Soms zo dat ik wegkroop onder de dekens.
Toen ik op de basisschool zat greep mij een geestelijke honger aan. Ik verslond boeken, vooral het boek “Gebedsgestalten” van Ds. F. Bakker. Zelfs drie keer per zondag naar de kerk gaan deed ik graag. Als kind van 12 zette het zondebesef zich door. Maar ook de vraag; wil God mij behouden, vergeven? In de adventstijd raakte mij de lofzang van Zacharias heel diep. “Die met ons lot bewogen”, enz. Een diepe troost daalde in mijn hart; de Heere is ook met mijn lot bewogen.
Ongeveer een jaar later zat ik onder een preek over de Ruiter op het witte paard. De predikant wees er op dat Zijn pijlen liefdepijlen zijn. Ik voelde (mijn lichaam rilde er van) een pijl door mij hart gaan.
Tijdens mijn pubertijd was het allemaal minder heftig. Zo rond mijn 18e verdiepte het zich echter. In militaire dienst gaf God me veel vrijmoedigheid om te getuigen. Tijdens een preek over de vrome Jozef, wiens boog in stijvigheid was gebleven, voelde ik me ook zo. Ik was een vrome jongen in eigen oog geworden. Maar de Heere brak dat daarna radicaal af. Ik moest terug naar af; leren een geboren zondaar te zijn, een Adamskind.
Weer begon een tijd van geestelijke worsteling. Was mijn bekering wel echt, mijn zondebesef wel diep genoeg? Het boek van Professor Wisse “De droefheid naar God” las ik stuk.
Het waren jaren met veel benauwdheden. Maar zo rond mijn 20ste stelde God me in de ruimte door het lezen en overdenken van de Hebreeënbrief. Ik mocht de Grote Hogepriester omhelzen die in die brief in al zijn rijkdom wordt gepredikt. Een diepe zekerheid vervulde mijn hart. Sindsdien is Psalm 45 mijn lievelingspsalm. Mijn hart vervuld met heilbespiegelingen, zal ’t schoonste lied van ene Koning zingen.
Dat betekent niet dat mijn geloofsleven sindsdien altijd ongeschokt is en zonder aanvechtingen. Maar het is sinds die tijd wel stabieler. Ik heb geleerd mijn houvast niet in mijn geestelijke ervaringen maar alleen in Christus Jezus te zoeken. Veel moet ik nog leren en vooral afleren. Maar het werk van mijn bekering is bij de Heere in goede Handen. Sterker nog: Ik ben bij mijn Heiland in goede handen!
En ik hoop en bid dat jij Hem ook mag (leren) kennen! Hij en zijn werk, dat is het enige fundament van de zaligheid.
Hartelijke groet,
Ds. A. van Vuuren
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A. van Vuuren
- Geboortedatum:02-11-1948
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Capelle a/d IJssel
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus-predikant