God begint
Ds. J. Driessen | Geen reacties | 22-11-2008| 00:00
Vraag
Aan ds. Driessen. “En als je dan begonnen bent, zul je ontdekken dat je nooit had kùnnen beginnen als Gód niet begonnen was. Maar jij moet dus beginnen!!!!” Einde uw citaat. Hoe moet ik dit doen dominee? Ik heb het maar even gekopieerd uit angst dat ik het niet goed citeer. Wilt u me misschien dan met dit goede citaat alsnog antwoorden?
Antwoord
Beste vriend(in),
Het gaat in je vraag en ook in de vraag waarop ik vroeger een kort antwoord heb gegeven over de verhouding tussen Gods werk en "ons" werk in de bekering. Wie begint? Moet ik beginnen? Mág ik beginnen? Moet God beginnen? En zo zouden er nog wel een paar vragen te stellen zijn.
Laten we proberen om samen te luisteren naar wat de Heere Zelf in Zijn Woord zegt, en hoe onze belijdenis er over schrijft.
De Heere Jezus zegt in Matth.7 onder meer: "Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden". Wil Hij daarmee zeggen dat wij met ons bidden en kloppen en zoeken Hem en Zijn heil naar ons toe trekken? Nee, dat beslist niet! Maar Hij wijst ons hier de weg waarin Hij Zich wil openbaren áán, en laat vinden dóór zondaren. Als ik zeg: "jij moet beginnen", dan bedoel ik daar dus niet anders mee dan dat de Heere je roept om de weg van de middelen te gaan: zoeken, kloppen, bidden. En om aan de Heere te vragen: "doe gelijk Gij gesproken hebt" (2 Sam. 7:25). Zie de prachtige preek van R. Erskine over deze tekst in "Al de werken" , deel X.
Ten slotte nog een paar stukjes uit de Dordtse Leerregels:
1-16. Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen, die God en Christus den Zaligmaker niet achtende, zichzelven aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.
2-5. Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.
3/4-8. Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.
3/4-11. Voorts, wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekering in hen werkt, zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking van denzelfden wederbarenden Geest; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.
3/4-12. En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeggebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God Zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.
Met hartelijke groet,
Ds. J. Driessen
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J. Driessen
- Geboortedatum:25-07-1939
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Ds. Driessen is op 12-02-2021 overleden.