Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat
Ds. M. M. van Campen | Geen reacties | 17-05-2008| 00:00
Vraag
Aan ds. M. M. van Campen. In het EO-programma “Ik zou wel eens willen weten - gaan alle mensen naar de hemel?” zegt u dat u niet snel tegen een onchristelijk iemand zou zeggen dat God hem haat. God haat de zonde, maar Hij heeft mensen lief. Hoe is in dit verband een tekst als “Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat”, te begrijpen?
Antwoord
Inderdaad, sterker nog, ik zou helemaal niet zeggen tegen iemand wie dan ook die ik tegen kom, dat God hem haat. Ik durf geen enkel mens op aarde te vertellen dat Christus niets voor hem gedaan heeft. Ik aarzel niet elke zondaar wél te vertellen dat God hem liefheeft. Maar ik zou het vervolgens wel uitleggen. Er is in het ruime hart van God: [a] een speciale liefde tot Zijn kinderen. De Vaderlijke liefde die God heeft naar Zijn Zoon, daarin delen ook de Zijnen, overeenkomstig het gebed van de Heere Jezus in Johannes 17:26! [b] een medelijdende en ontfermende, erbarmende liefde: we lezen vele malen in de evangeliën dat de Zoon van God met innerlijke ontferming bewogen was over de schare, ja Hij had ook de (onbekeerde) rijke jongeling, die van Hem wegging, lief Markus 10:21! Hun zonden haat Hij, maar hun zielen heeft Hij lief. De Maker van alle dingen heeft zeker het werk van Zijn eigen handen lief, ook al rebelleert het tegen Hem.
Ik kwam een treffende zin tegen in het boekje van de oudvader J. C. Appelius, “Raadgeving aan Bekommerden”, p20: “Nu heeft een heilig en rechtvaardig God een onveranderlijke liefde van toegenegenheid jegens de grootste en walgelijkste zondaren, voorwie Zijn eniggeboren Zoon in hun eigen natuur heeft voldaan én een liefde van welbehagen in allen die in deze Godmens zijn ingeplant en Zijn genoegdoening dadelijk deelachtig worden.” Ook deze knecht van God maakt dus het onderscheid tussen twee soorten van liefde in God: Zijn liefde van medelijden tot de ongelovige zondaar en Zijn liefde van welbehagen tot Zijn gelovige kinderen. De liefde van een Vader tot een verloren kind is evenzo oprecht als Zijn liefde tot zijn gehoorzaam en liefhebbend kind thuis, hoewel die van verschillende aard zijn.
Hoe zit het dan met de tekst: ‘’Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat?’’ Ik zou aan de vraagsteller willen vragen: weet u waar die tekst staat? Opvallend genoeg niet in Genesis, het eerste boek van het Oude Testament! God zegt dat niet meteen al bij of voor de geboorte van Ezau. Geenszins, maar deze tekst staat pas in Maleachi. Helemaal aan het einde van het Oude Testament. Aan het einde van het leven van Ezau, ja aan het einde van vele eeuwen geschiedenis van het volk uit Ezau gesproten (Edom). Ezau heeft in zijn leven betoond een ongoddelijke te zijn, die de zegeningen en beloften van God verachtte. Hij ruilde het in voor een schotel linzenmoes. Bij Ezau bleek afkeer en onverschilligheid. Ook het volk Edom bleek zich zo boosaardig te gedragen tegen God en Zijn volk Israël. Zij waren vol boze werken. Je ziet in Maleachi 1:3 de haat van God wegens iemands wérken. Het gaat niet om een verwerping van God bij voorbaat al. Nee, hier wordt een terugblik gegeven op de geschiedenis van Israël en Edom en dan volgt de bekende zin waarover de vraag gesteld werd.
DUS: niet dat Ezau al tevoren tot verdoemenis was bestemd; dát werd pas na vele eeuwen goddeloosheid in zijn nageslacht vastgelegd in het boek Maleachi. God koesterde geen haat tegen Ezau al voor zijn geboorte. En zelfs niet aan het begin van zijn geschiedenis, zie Deuteronomium 23:7! Maar pas nadat Ezau’s nageslacht vele eeuwen lang een hardnekkige goddeloosheid aan de dag had gelegd.
Ds. M. M. van Campen, Rotterdam-Zuid
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M. M. van Campen
- Geboortedatum:02-03-1965
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Rotterdam-Zuid
- Status:Inactief