Ter verklaring van de soms grote overeenkomsten tussen de synoptische evangeliën...
Ds. H. van Oostende | Geen reacties | 27-04-2008| 00:00
Vraag
Ter verklaring van de soms grote overeenkomsten tussen de synoptische evangeliën Matthëus, Markus en Lukas en het hieruit ontstane synoptische probleem is een groot aantal theorieën ontwikkeld. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan Griesbach, Farrer en de twee-, drie, en vierbronnen-theorieën die uitgaan van een externe bron Q. Is er binnen de gereformeerde gezindte een dominante voorkeur voor één van dergelijke theorieën, of niet? Heeft een voorkeur voor één van deze theorieën ook een andere visie op de Schrift tot gevolg? (Ik kan me zo voorstellen dat een theoloog die uitgaat van een externe bron minder gewicht hangt aan de canoniciteit van onze Bijbel, maar misschien is dit te kort door de bocht.)
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Zoals mijn geachte vraagsteller al aangeeft is er een groot aantal theorieën ontwikkeld over het synoptisch probleem. Om daar de terechte nodige aandacht aan te schenken gaat de bedoeling van deze vragenrubriek ver te boven. Voor een zinvolle uiteenzetting is het beter de daartoe geschikte wetenschappelijke lectuur te raadplegen. Ik verwijs daarvoor naar het in het Nederlands gepubliceerde werk van prof. dr. J. van Bruggen, getiteld “Christus op aarde. Zijn levensbeschrijving door leerlingen en tijdgenoten.” Kampen, 1987.
Blijft de vraag staan of er binnen de gereformeerde gezindte een dominante voorkeur bestaat voor een van de genoemde theorieën en heeft die voorkeur een andere visie op de H. Schrift tot gevolg? Van het synoptisch probleem mag als bekend worden verondersteld, dat “synopsis” een Grieks woord is, dat letterlijk “overzicht” betekent. Het is een standaardterm geworden om een parallel afgedrukt overzicht van de evangeliën aan te geven. We vinden in de vier evangeliën overeenkomsten en verschillen in de volgorde en de woordkeus van de behandelde stof.
Of die overeenkomsten en verschillen tussen de evangeliën de historische betrouwbaarheid ervan aantasten kan met een gerust hart ontkennend worden beantwoord. Wel is het voor ons na twintig eeuwen niet altijd mogelijk het precieze verloop van de gebeurtenissen te reconstrueren, maar dit betekent geenszins dat er sprake is van historisch onbetrouwbare informatie. De overvloed aan geschiedenis, het vertelperspectief en de uitdrukkingsvorm van de schrijver en ten laatste het beperkte blikveld van de latere lezer verklaren afdoende de overeenkomsten en verschillen tussen de evangeliën, zonder dat de historiciteit in het geding is. In de evangeliën bezitten wij de verslagen van oor- en ooggetuigen die ons vertellen over wat zij gehoord en gezien hebben van het Woord des levens, dat bij de Vader was, maar aan ons is geopenbaard (1 Joh. 1:1-2).
Misschien is het goed af te sluiten met enkele woorden van Reicke (1986) en Herder (1797). Er is nl. op het gebied van het synoptisch onderzoek niets veranderd sinds die jaren. Men moet zich afvragen of zij die de twee-bronnentheorie aanhangen niet teveel vanuit een studeerkamer in de 19e of 20e eeuw naar deze dingen kijken. Al in 1797 verwierp Herder de literaire benaderingen met de volgende stellige verklaring: “Wanneer we de manier waarop men in de eerste eeuw naar de evangeliën keek, nl. als mondelinge verslagen in geschreven vorm, in aanmerking nemen, was er niets op tegen om nieuwe informatie, zelfs volledige evangelieboeken, toe te voegen... Het lag zelfs in de lijn van de verwachting, dat er verschillende evangeliën werden samengesteld... Het hele idee dat de evangelieschrijvers een soort ‘overschrijvers’ zijn geweest, die teksten verzamelden, aanvulden, verbeterden, aanpasten en met elkaar vergeleken, is ... buitengewoon inconsistent en onnatuurlijk met het oog op het doel dat zij hadden met het schrijven van hun evangeliegeschriften... Dit soort beweringen heeft tot zulke verwarring geleid dat alle ogen alleen gevestigd waren op elk miniem verschil tussen de evangeliën. Uiteindelijk weet men niet welke evangelist de ander heeft overgeschreven, aangevuld, ingekort, verbeterd of zelfs verknoeid... In feite heeft geen van de evangelieschrijvers geprobeerd de ander te overtreffen of te verdringen, maar een ieder bood eenvoudigweg zijn verslag aan. Waarschijnlijk heeft geen van hen het evangelie van een ander gekend en zelfs wanneer dit voor een van hen het geval is geweest, heeft hij hier bij het schrijven van zijn eigen geschrift geen gebruik van gemaakt.”
(Reicke 1986:10,11).
Ds. H. van Oostende
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. van Oostende
- Geboortedatum:29-11-1936
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Ds. van Oostende is overleden op 18 mei 2014.