Welk boek heeft volgens u de joden het meeste leed berokkend, de Koran, de Bijbe...
Dr. J. P. Zwemer | Geen reacties | 25-04-2008| 00:00
Vraag
Welk boek heeft volgens u de joden het meeste leed berokkend, de Koran, de Bijbel, of Mein Kampf?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
De vraag welk boek de joden het meeste leed heeft berokkend, de Bijbel, de Koran of Mein Kampf door Adolf Hitler, verdient wat mij betreft een drieledig antwoord.
In de eerste plaats is het historisch overduidelijk dat het laatstgenoemde boek, Mein Kampf, dat in 1923 verscheen en na de Duitse nederlaag in 1945 in veel landen verboden werd, naar verhouding de meeste schade aan de joden als godsdienstige groep en aan de Joden als volk (wat meestal, maar niet altijd samenvalt) heeft berokkend. De zes miljoen doden als gevolg van de Nazi-politiek ten opzichte van de joden zeggen genoeg. Daarbij moet de moord op deze miljoenen mensen niet alleen op het conto van het boek zelf geschreven worden: het feit dat de auteur ervan dictatoriale bevoegdheden kreeg plus de tijdelijke heerschappij over ongeveer half Europa, hebben het mogelijk gemaakt dat de woorden uit Mein Kampf in daden werden omgezet. Zonder die machtsontplooiing zou Mein Kampf misschien allang vergeten zijn.
S. Altink schreef erover: “De argumentatie rammelt; hij combineert alles met alles zonder de samenhang te verklaren. Zelfs Hitlers naaste medewerkers vonden het boek te chaotisch” (De mythe van de minderheid, p. 164). Naast Mein Kampf hadden bijvoorbeeld ook de “Protokollen van de Wijzen van Zion” een grote anti-joodse invloed in Duitsland. Deze tekst werd in 1905 in Rusland uitgegeven en bevatte een theorie over een complot van joden die de wereldmacht zouden willen grijpen. Ook in de USA zijn deze Protokollen op ruime schaal gelezen. Maar ook de hele erfenis van het westerse antisemitisme, mede gestimuleerd door verschillende leiders uit de (meeste) christelijke kerken, maakte het mogelijk dat Hitler en zijn trawanten betrekkelijk ongestoord hun moordenaarswerk konden doen.
In de tweede plaats moet dus worden gezegd dat, als het gaat om de ideologische oorsprong van het verzamelde leed dat de joden in de loop der geschiedenis is aangedaan, er méér dan drie geschriften als ‘bron’ daarvoor aan te wijzen zijn en ook nog niet-geschriften, namelijk volksverhalen. Al in de Middeleeuwen ontstonden er namelijk in het Duitse taalgebied fantastische mythen en legenden over de joden en hun godsdienst. Deze volksverhalen werden al snel gecombineerd met eveneens negatieve inzichten van kerkelijke en wereldlijke leiders (vorsten) ten aanzien van het jodendom. Deze negatieve bejegening van kerkelijke zijde moet niet zozeer aan de Bijbel zelf geweten worden, maar aan een bepaalde uitleg van de Bijbel. Die begon met de zogenaamde brief van Barnabas die rond het jaar 130 in Syrië geschreven werd. Vooral in de derde eeuw werd, tegenin teksten als Mattheüs 20 vers 18 en 19 en Handelingen 4 vers 26 tot 28, de theorie verspreid dat de Joden in het algemeen verantwoordelijk waren voor de kruisdood van Christus.
Belangrijke geschriften die in anti-joodse zin de weg wezen, waren ook het Derde en Vierde Lateraanse Concilie (1179 en 1215) van de Roomse Kerk. Het laatste verklaarde dat de joden buiten de wet stonden. Vaak moesten de joden het ontgelden bij wijze van zondebok, in tijden van honger en ellende. De laagste klassen in de samenleving zochten naar een herkenbare groep om hun frustratie en agressie bot te vieren - en de joden wáren herkenbaar door levensstijl en ‘uiterlijke’ kenmerken zoals het vieren van de sabbat in plaats van de zondag. Ook werd het antisemitisme in Duitsland gevoed doordat de joden dikwijls de financiële raadgevers van de vorsten waren. Die regeerden in de Duitse vorstendommen met harde hand en dat gaf vaak onvrede onder de bevolking, waarvoor een afleiding gezocht werd. Ook Luthers woorden en geschriften waren erg negatief over de joden toen bleek dat ze zich niet bij de Reformatie zouden voegen, zoals hij gehoopt had. Al deze bronnen van antisemitisme hebben lange tijd doorgewerkt.
De anti-joodse maatregelen van de middeleeuwse Roomse Kerk waren echter nÃet speciaal tegen de joden gericht, maar waren gewoon een onderdeel van het kerkelijke beleid, gesteund door de Europese vorsten, dat alle andere religies dan het christendom bestreden werden. Anderen die afweken van de kerkelijke orthodoxie, zoals heidenen en ‘ketters’ zoals de Waldenzen, Hussieten etc. probeerde men volledig uit te roeien. Met hen vergeleken werden de joden in West-Europa nog redelijk tolerant behandeld. Dit kwam door de invloed van de theologie van Augustinus die vond dat men geen pogingen moest doen om de joden te bekeren tot het christendom. K. A. D. Smelik schrijft: “Zo is de leer van Augustinus van grote invloed geweest op de geschiedenis van de Joden in Europa. Hierdoor konden de Joden in een werelddeel blijven wonen, waar voor andersgelovigen in principe geen plaats meer was” (Anti/judaïsme en de kerk. Een verkenning, p. 107).
In de derde plaats: als men wil ‘meten’ in hoeverre de Bijbel dan wel de Koran meer of minder verantwoordelijk waren voor de historische jodenvervolgingen, dan moet men niet alleen onderscheiden tussen de Bijbel zelf en de historische uitleg van de Bijbel, maar dus ook tussen de Koran zelf en de uitleg die de soera’s in de Koran in de loop der tijden bij de diverse islamitische stromingen gekregen hebben. Daarnaast is er dan het concrete beleid in de respectievelijke christelijke en mohammedaanse staten in de loop der geschiedenis. In dat beleid speelden, zoals we hierboven gezien hebben voor christelijk Europa, veel meer dan alleen ideologie en teksten een rol: reactiepatronen van de onderste lagen der bevolking, de mate van zichtbaarheid van de joodse minderheid, etc.
Wat er kort van gezegd kan worden is in elk geval dat de grote moslimrijken in het Middellandse Zeegebied en in het Midden-Oosten bijna steeds de joodse (én christelijke) minderheden in hun midden hebben gerespecteerd. Dat heeft in veel van de islamitische landen geduurd tot aan de stichting van de staat Israël in 1948 en soms nog heel wat langer, tot in de laatste decennia een sterkere mate van discriminatie begon. Zeker in de Middeleeuwen hadden de joden minder te duchten van Islamitische heersers, dan van christelijke. Later waren de joodse en christelijke minderheden zelfs in staat om de identiteit van het Osmaanse rijk relatief sterk te beïnvloeden. (vgl. A. Riccardi, Samenleven in een tijd van botsende identiteiten).
Dat aan dit vreedzaam samenleven sinds 1948 een eind kwam, is niet zuiver en alleen te wijten aan de stichting van de staat Israël in Palestina. Een belangrijke invloed had ook de haatcampagne van de gewetenloze Haj Amin el Hoesseini, lid van een familie die veel grond bezat in de omgeving van Jeruzalem die zich in de tijd tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog de positie van Moefti van Jeruzalem wist toe te eigenen. Al voor 1948 begon hij de ongeletterde Palestijnse boeren met leugens en laster op te ruien tegen de Joodse immigranten, die op dat moment vriendschappelijk naast de Arabische bevolking leefden en een vriendschapsverdrag gesloten hadden met de toenmalige leider van de Arabische wereld, koning Feisal van Irak. Deze Moefti Haj Amin el Hoesseini heeft bij zijn tientallen jaren durende haatcampagnes tegen de joodse staat en het jodendom in het algemeen, mede gebruik gemaakt van antisemitische ideeën en geschriften uit Nazi-Duitsland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Moefti persoonlijk door Hitler ontvangen. Voor de Berlijnse radio hield hij bij die gelegenheid zelfs toespraken voor de Arabische wereld, waarbij hij opriep alle Joden te doden.
Dr. J. P. Zwemer
Dit artikel is beantwoord door
Dr. J. P. Zwemer
- Geboortedatum:09-07-1960
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Serooskerke
- Status:Actief