Genade in de Dordtse Leerregels
Ds. W.G. Hulsman | Geen reacties | 15-01-2008| 00:00
Vraag
Kunt u mij vertellen wat er in de Dordtse Leerregels over genade staat?
Antwoord
Genade is in de Dordtse Leerregels een zeer alomvattende zaak. Dat heeft alles te maken met het mensbeeld waar op grond van de Bijbel vanuit gegaan wordt. In de eerste zin wordt gezegd: “Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwige doods schuldig zijn geworden, zo zou God niemand ongelijk gedaan hebben, indien Hij het ganse menselijke geslacht in zonde en vervloeking had gelaten.” Heel het menselijke geslacht ligt vanwege de zonde onder de toorn van God. Daar komt dan nog bij dat wij niet alleen schuldig, maar ook verdorven zijn geworden. Wij zijn gekomen onder de macht van de zonde. Het verstand is verduisterd. De wil is verkeerd gericht. Het hard is hart. Je leest daarvan in hoofdstuk III, IV
Er moet heel wat gebeuren wil iemand genade ontvangen. Het heeft te maken met het werk van de drie-enige God. Wanneer je een verdeling zou willen maken, kun je zeggen dat in hoofdstuk I het werk van God de Vader beschreven wordt, en dat in hoofdstuk II het werk van God de Zoon aan de orde komt, en dat in hoofdstuk III,IV het werk van God de Heilige Geest naar voren gebracht wordt.
In hoofdstuk I wordt de God de Vader en de uitverkiezing behandeld. Dan wordt gezegd dat God “louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus” (DL I,7). De Heere heeft niet gekeken of iemand wat beter was dan een ander. Het is puur genade, dat hij mensen die niet beter waren dan anderen heeft willen uitverkiezen.
In hoofdstuk II wordt God de Zoon en de verzoening aan de orde gesteld. Daar wordt gesteld dat God uit oneindige barmhartigheid Zijn eniggeboren Zoon ons tot een borg gegeven heeft om de toorn van God te dragen (DL II,2) Deze dood van de Zoon is van oneindige kracht en overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonde der gehele wereld (DL II,3). Alleen de gelovigen genieten de weldaad van de verzoening, die hen alleen uit Gods genade gegeven is
(DL II,7).
In hoofdstuk III,IV komt het werk van God de Heilige Geest naar voren. Daar wordt de wedergeboorte beschreven, waarbij de Heere het verstand krachtig verlicht, en het hart opent, en de wil van dood levend maakt. Het wordt als niet minder gezien dan als een nieuwe schepping, opwekking vanuit de doden en levendmaking (DL III,IV,11,12). In het vervolg wordt dan gezegd dat God deze genade aan niemand schuldig is, en dat degenen die deze genade ontvangen alleen God eeuwige dankbaarheid schuldig zijn (Dl III,IV,15).
Ondertussen wordt er wel bij gezegd dat deze goddelijke genade van de wedergeboorte in de mens niet werkt als stokken en blokken. God wil dat we gebruik maken van de middelen. Daardoor wil Hij ons de genade schenken Door de vermaningen wordt de genade meegedeeld (DL, III,IV,17).
Gods genade is alomvattend, werk van de drie-enige God. Tot roem van Zijn genade.
Ds. W. G. Hulsman
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W.G. Hulsman
- Geboortedatum:08-11-1956
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Barneveld
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus