Geestelijke armoede in Nederland
Dr. J. P. Zwemer | Geen reacties | 09-05-2005| 00:00
Vraag
Hoe komt het dat er tegenwoordig sprake is van zoveel geestelijke armoede in Nederland (ontkerstening)?
Antwoord
Het antwoord op de vraag naar het waarom van de geestelijke armoede in Nederland, oftewel van de ontkerkelijking in ons land, is zo ingewikkeld dat er wel boeken over geschreven zouden kunnen worden. De invalshoeken kunnen daarbij verschil vertonen: men kan de nadruk leggen op het historische element in de verklaring, maar ook op het geestelijke element. De twee benaderingen hoeven elkaar echter niet uit te sluiten.
Het is wel zeker dat de toegenomen welvaart één van de veroorzakers is van de ontkerkelijking. “Nood leert bidden” kennen we als spreekwoord. Het is natuurlijk niet goed wanneer men alleen bidt in geval van nood, maar toch. Denk eens aan de samenleving van 150 jaar terug met al zijn onzekerheden: gevaarlijke ziektes, grote bestaansonzekerheid, enz. Autobiografieën uit die tijd leren ons dat velen dagelijks God aanriepen om de noden van het moment; die elke dag dus weer terugkeerden. Zelfs een redelijk gegoede boer kon door misoogst of veeziektes tot de bedelstaf gebracht worden. Het verschil in levensgevoel met dat vanaf de 2e helft van de 20e eeuw is op dat terrein groot. De mens is ‘ondergedoken’ in zekerheden die hem minder afhankelijk maken van God en dus van het gebedsleven.
Wat de ontkerkelijking tevens bevorderd heeft, is de alliantie van de Nederlandse kerken in het algemeen met het economisch liberalisme. Dan heb ik het over de periode tussen 1800 en ongeveer 1940. Bijna elke predikant verkondigde dat de werkman maar tevreden moest zijn en zich schikken in zijn lot. Was je arm, dan had God dat zo gewild. Evenzo omarmden de kerken in Nederland, zeker de grotere, het burgerlijk beschavingspatroon met zijn nadruk op braafheid, ingetogenheid, onderdanigheid aan de gezagsdragers enz. Het was eigenlijk het gedragspatroon van het gegoede burgermansmilieu dat de kerk aan heel de bevolking oplegde en dat zodoende beschouwd ging worden als het christelijk gedragspatroon bij uitstek. De reactie daarop van de zijde van groepen die het verst van dit gedragspatroon afstonden en/of het meest reden hadden om te twijfelen aan de goede bedoelingen van werkgevers en overheden, zochten voor een deel hun heil in het socialisme. Een ander deel verliet de kerk zonder voor het socialisme te kiezen. Allerlei andere factoren speelden mee, per familie of ook per regio erg verschillend. Deze reactie was misschien niet goed, maar in zekere zin wel begrijpelijk.
Over deze afwijking en andere redenen voor het verval in de Nederlandse kerken is o.a. geschreven door de gereformeerde onderwijzer Antheunis Janse die in de jaren 1920 en 1930 veel boeken uitgaf. Zijn boek “Leven in het verbond” uit 1937 kan ook vandaag de dag daarover nog met instemming gelezen worden. Hij schrijft o.a.: “Een ander gedeelte der Gereformeerden, een groote menigte, nam het godsdienstig weggetje niet zo nauw, zij waren gauw tevreden over hun weg: een beetje kerk gaan -van de ware religie- maar verder gieren naar geld, leven naar ’t goeddunken van eigen hart; zonder de Verzoening door Christus’ bloed ernstig te zoeken, zonder notitie te nemen van het Woord des Verbonds. Zij waren immers Gereformeerd?” Op blz. 87 zegt hij hoe het wél had gemoeten: “De smalle weg der Schrift - de weg van ’t Genadeverbond van Christgeloovigen die achter Christus smaadheid dragen en vruchten voortbrengen uit Hem.”
Een visie die aansluit bij die van Janse, is die van Prof. Dr. A. Troost - ik gebruik nu zijn boekje “Geen aardse macht begeren wij” uit 1976. Hij ziet grote schade voor de kerk ontstaan in het uit elkaar halen van Schepping en Verlossing. De kerk vond moeilijk haar weg ‘van de Bijbel naar de wereld,’ naar het handelen in de volle levenspraktijk. “In alle eeuwen van de christelijke kerk heeft men gemeend dat deze weg door de theologie moest worden uitgestippeld, met name door de theologische ethiek.” Troost noemt dit een dwaalweg, die er ten dele voor gezorgd heeft dat de christenheid “veelszins in de woestijn” terecht gekomen is. “De wig die de theologie gedreven heeft, orthodoxe gereformeerde theologieën niet uitgezonderd, tussen het scheppingsgeloof en het geloof aangaande de verlossing door het kruis en de opstanding van Christus, heeft de weg ‘von der Bibel zur Welt’ goeddeels opgebroken.”
Uit de ten onrechte gestelde tegenstelling tussen ‘kerk’ en ‘wereld’ en de tegenstelling ‘het christelijke’ en ‘het algemeen menselijke’ zijn geheel verkeerde gedragslijnen en manieren van denken voortgevloeid. De werkelijke tegenstelling is die tussen leven en denken volgens de Bijbel en leven en denken ‘naar het vlees’. Het scheppingsgeloof kon vanwege de loskoppeling van het geloof in en aangaande de Verlossing niet tot zijn volle recht komen in de Nederlandse gereformeerde kerken. Uit de aanname dat God er twee verschillende willen op zou nahouden, één voor christenen en één voor niet-christenen, zijn veel fundamentele denkfouten gevolgd met diep ingrijpende gevolgen. Heel het leven moet beschouwd worden “in het licht der eeuwigheid” en géén apart ‘geestelijk terrein’ hoort daarvan uitgezonderd te zijn. Ook dat is de fout van de leer van de ‘twee rijken’, waarin ‘een stuk heidense westerse cultuur’ schuilgaat die de reformatie niet radicaal genoeg de deur heeft gewezen.
Ook de nadruk op het christelijk organisatieleven stond volgens Troost van meet aan bloot aan het gevaar zich ‘waar te willen maken’. “De eis om onszelf waar te maken heeft wel iets gemeen met de vraag der Farizeeën aan Jezus of Hij wilde bewijzen Gods Zoon te zijn. Dit bewijs, dit waarmaken, is echter een principieel onmogelijke zaak. Ook Jezus heeft met zijn tekenen en wonderen... geen enkele ongelovige Jood overtuigd van zijn messias-zijn.” “Jezus zelf, als ook Zijn koninkrijk, zijn in dit tijdelijke leven hoofdzakelijk nog incognito, d.w.z. slechts herkenbaar voor wie Hem reeds kennen en dan ook Hem hèrkennen in het leven der zijnen. Dit kennen en herkennen blijft echter een zaak van geloof en pas enigermate fragmentarisch, incidenteel en voorlopig is er ook iets (altijd nog door het gelóóf) te aanschouwen, als een teken en steun voor het geloof, dat getuigt van het komende Koninkrijk, voorbij de grote oordeelsdag. In dit tijdelijke leven... zullen de christelijke organisaties zich echter door hun geloof kunnen ‘waarmaken’ als ze achter Christus aanlopen, gewillig het kruis dragend van miskenning, van spot en van negatie. Elk triumfalisme dat anticipeert op de grote toekomst is vreemd aan het wezenlijk karakter van de christelijke organisatie.” Christelijke organisaties horen heen te wijzen naar Christus’ kruis.
Een andere fout is volgens Troost de volgende: aan de theologie is een te hoge status toegekend. “Het is een fundamentele vergissing van onheilspellende draagwijdte, wanneer men dit geloof identificeert het theologische theorie.” Met “dit geloof” bedoelt hij dan: “het bijbels geloof aangaande voltooide schepping, radicale verdorvenheid van alle schepsel door de afval van God en de evenzeer radicale en totale verlossing en herschepping door het werk van Christus.” Het geloof is nl. wel vatbaar voor verdieping, versterking en verheldering, maar in tegenstelling tot de theologie, niet voor discussie. “Want het is de menselijke, door Gods Geest gewerkte resonans op het goddelijk Openbaringswoord.” Zeker in het Nederlands protestantisme is de theologische discussie altijd slecht onderscheiden van het persoonlijke geloofsleven - met alle negatieve gevolgen van dien voor dat laatste. Op de golven van de theologische discussies mee, liet men zijn geloofsleven erdoor beïnvloeden. Dat heeft zeker meegespeeld bij de moeite die velen na 1945 hadden om het geloofsleven aan hun kinderen door te geven.
Daarmee zijn we aan een belangrijk punt gekomen: elke generatie moet het geloof overnemen van de ouders en anderen in de voorgaande generatie. Daarvoor is belangrijk dat er gebed is bij de vorige generatie, evenzeer van groot belang is echter dat de ouders en andere christenen de woorden uit de Schrift voorleven in het dagelijks leven. Kinderen moeten aan hun ouders kunnen zien dat er een eenheid is tussen wat er uit de Bijbel gelezen wordt en het dagelijks doen en laten. Dat is heel iets anders dan ‘vroomheid’ waarmee ik dan bedoel: het zich uiten in ‘geestelijke taal’ over de dagelijkse dingen. Een apart geestelijk terrein is er niet. “Het werk des geloofs”, zo schrijft A. Janse, “wordt zeer vaak met de handen en voeten en met gewone dingen verricht. Lees maar de werken des geloofs in Hebr. 11. Abraham liep toen met brood en melk en gebraden vleesch en zowel dat vleesch braden als dat offeren hield verband met Christus.” “De vrome Israëliet loofde dan ook in de Psalmen den God des Verbonds evengoed voor zonneschijn en regen als voor Zijn zondevergeving door ’t bloed der verzoening.” “Overal waar men de Schriftuurlijke Oud- en Nieuw-Testamentische voorstelling van de gemeenschap met God loslaat, en waar men God niet vlakbij den geheelen mensch als levende ziel ziet, maar de gemeenschap beperkt tot een edel of goddelijk deel in den mensch, daar is al gevaar. Dat goddelijk of heilig, inwendig deel des menschen wordt bij ernstigem menschen steeds nauwer en steeds kleiner genomen. Het godsdienstig gemoed zoekt den Heere al dieper in de gronden van het hart en al verder van de wereld.” Dan belandt men in de mystiek.
Behalve al deze verkeerde ideeën en houdingen in de historische kerken in Nederland én het sterk toegenomen welvaartspeil, zijn er natuurlijk nog meer oorzaken van de hedendaagse kerkverlating en het uit de belangstelling raken van christelijk geestelijk leven. De invloed van de media is sterk en de media zijn bepaald niet gericht op de bijbelse waarheid en de waarheid van de Bijbel. In de media zijn naar verhouding veel mensen werkzaam die beïnvloed zijn door de anti-gezags cultuur (vrijheid) en het hedonisme (blijheid) zoals die in de jaren zestig en zeventig sterk opkwam. Zeker in Nederland is die invloed extra sterk. Men oriënteerde zich hier relatief sterk aan het Franse voorbeeld, en in breder verband aan de Europees-continentale denktraditie. Daarin staat de theorie, het argumenteren voorop - in tegenstelling tot de meer praktische, verhalende traditie in de Anglo-Amerikaanse wereld. Het christendom werd natuurlijk een gemakkelijk slachtoffer van zo’n vooropstelling van het rationele. In een sterk verzet tegen de soms nog erg sterke tradities van de Nederlandse zuilencultuur uit hun jeugd, verzetten deze mensen zich voor de rest van hun leven tegen het christelijk erfgoed, dat in hun ogen onlosmakelijk is verbonden met die zuilencultuur met zijn geslotenheid en (soms) triomfalisme.
Dr. J. P. Zwemer
Dit artikel is beantwoord door
Dr. J. P. Zwemer
- Geboortedatum:09-07-1960
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Serooskerke
- Status:Actief